Hoofdstuk 2
De dag na school fietste Lola naar een riviertje waar ze bijna dagelijks langs kwam. Ze zette haar fiets tegen de boom en ging bij het water staan. Ze zag hoe de wind het water licht liet golven. Het was al dagen zo stormachtig en er leek geen eind aan te komen. Nu begon het ook te motregenen.
Snel pakte ze het juweel uit haar jaszak en keek er nog even na.
‘Wat heb je daar?’ vroeg opeens de stem achter haar en ze keek naar de jongen. Hij was mooi, met bronzig haar, dat perfect naar boven golfde als een kuif en elegant samenkwam met de rest van zijn haar wat ook naar achter viel. Hij droeg een zwarte jas tot boven zijn knieën met eronder een witte blouse. Hij droeg hieronder een spijkerbroek en zwarte schoenen. Zijn gezicht was prachtig gevormd, met duidelijk zichtbare jeukbeenderen. Ze vroeg zich af hoe oud hij was. Zijn gezicht was jong en jeugdig, maar zijn houding was een typische houding van een volwassen man. Dat was ook was hij uitstraalde, volwassenheid en verstandigheid. Zijn ogen waren streng, maar enigszins nieuwsgierig. Op een of andere manier leek het alsof er een muur tussen hen instond terwijl hij op een afstand bleef staan en wachtte op zijn antwoord. Ze realiseerde zich dat ze maar bleef staren in zijn ogen en nog steeds niet had gesproken van verbazing. Verbazing van zijn schoonheid.
Snel herpakte ze zich en bedacht snel een leugen, ‘ik, uh,’ ze vroeg zich af of hij haar zachte stem wel kon horen van die afstand met de wind die er doorheen joeg, ‘deze heb ik ooit gekregen van een ex-vriend, maar om hem te vergeten zal ik hier afstand van moeten doen.’
Ze hield het juweel omhoog en zijn ogen schoten meteen erna toe. Zijn ogen straalde opeens passie uit en wilskracht. Ze schrok er zelfs een beetje van en drukte het juweel meteen weg in haar hand. Ze voelde zich belachelijk met de zielige smoes die ze zojuist had opgehangen. Maar aan de andere kant kon het haar niets schelen, wat had hij hier nou mee te maken?
Opeens deed hij een stapje dichterbij, waardoor het enorme gat tussen hen kleiner werd. Ze zag zijn ogen nu van dichtbij en zag dat ze schenen, schitterden. Ze waren bruin, haast van goud.
‘Ik weet zeker dat deze ex-vriend het niet waard is om zo’n prachtig juweel voor weg te gooien.’ Voor het eerst zag ze een spoor van humor in zijn ogen. Zelfs zijn mond krulde aan één kant op. Hoe ingetogen deze lach ook was, het deed iets met haar. Ze voelde haar hart sneller gaan kloppen. Opeens leek het wel alsof hij het kon horen en nam snel een stap terug.
‘Doe me een dienst en bewaar het alsjeblieft. Juwelen horen niet op de bodem van een rivier te liggen.’ Zijn ogen waren dringend, maar betoverend. Niemand kon zich tegen deze ogen verzetten, dus snel stopte ze het juweel in haar zak.
Wat ben ik aan het doen? dacht ze bij zichzelf. Ze was er zo van overtuigd geweest om afstand te doen van het juweel en nu zat het weer gewoon in haar jaszak. Haar gedachten waren verstoord, er was iets aan zijn toon dat ze besloot om naar deze jongeman te luisteren. Haar hoofd vertelde haar dat het hem natuurlijk niets uit zou maken wat er echt met dit juweel zou gebeuren, maar de indirecte dringende manier waarop hij de woorden uitsprak bracht haar op andere gedachten.
Eenmaal thuis besloot ze het juweel goed te bewaren, maar op een plek waar niemand het zag, vooral zijzelf niet. Ze stopte het in de la van haar nachtkastje en besloot het juweel een tijd te vergeten.
Het voelde niet goed om er met niemand over te praten wat er gebeurd was. Normaal vertelde ze haar beste vriendin Ellis alles. Aan de ene kant wilde ze het haar ook niet vertellen, ze zou haar voor gek verklaren. Nadat Lola het juweel weg had gestopt ging haar normale leven weer gewoon verder.
Tijdens de les schoof Ellis een briefje naar haar toe. Lola vouwde het open en las wat erop stond:
Ga je vanavond weer mee het bos in?
Lola wist dat ze de vorige keer erg veel geluk had gehad dat haar moeder er niet achter was gekomen. Anders had ze nu wekenlang huisarrest. Aan de andere kant bedacht ze zich dat ze wel weer een avontuur kon gebruiken. Er was iets aan de nacht wat haar aantrok. Dus knikte ze tegen Ellis en keek naar de twee jongens, Jork en Bas achter haar, die ook zeker van de partij zouden zijn.
Jork lachte naar haar met zijn onschuldige blauwe ogen. Maar ze wist dat hij totaal niet onschuldig was. Hij hield net als haar van gevaar en avontuur. Zijn uiterlijk deed er alles aan om dit te ontkennen. Zijn blonde haren, licht blauwe ogen, slanke lijf en dunne schouders. Maar Lola wist wel beter. In tegenstelling tot Bas die af en toe een ontzettende angst haas was. Dit probeerde hij alleen te verbergen voor zijn stoere beste vriend Jork. Bas was een kop kleiner dan Jork, had donkere haren en zag er uit als een hele normale jongen. Niet extreem slank en totaal niet gespierd, gewoon normaal.
Die avond wachtte Lola zenuwachtig op haar kamer, terwijl ze deed alsof ze sliep. Haar moeder lag ook al in bed. Ze draaide haar hoofd naar de andere slaapkamerdeur, en zag dat Floor ook sliep door de kier van de deur. Ze staarde naar de tijd, het was al twaalf uur geweest en ze had nog steeds geen bericht gehad dat ze er waren. Uit nieuwsgierigheid opende ze de lade van het nachtkastje om naar het juweel te kijken. Voor het eerst sinds die ene dag dat ze het bijna had weggegooid zag ze het juweel weer. Ze kon uren blijven staren naar de donker blauwe kleur, het was prachtig. Opeens hoorde ze haar mobiel zoemen als een teken dat ze er waren. Snel en zonder na te denken pakte ze het juweel en deed het in haar broekzak. Ze sloop naar beneden met haar ogen vol angst gericht op de slaapkamerdeur van haar moeder. Eenmaal beneden kon ze weer normaal adem halen en zachtjes opende ze de voordeur. Daar stond het groepje.
Samen liepen ze met de zaklantaarns weer naar het bos toe. Het bos lag tegenover haar huis, waardoor het niet ver lopen was en waar ze toch privacy zouden hebben. Het bos was groot en ze zouden er zo in kunnen verdwalen. Maar Jork riep vanaf de eerste nacht dat ze daarheen gingen al dat zijn richtingsgevoel hem nooit in de steek liet en hij had gelijk, ze waren nog nooit verdwaald. Eenmaal in het bos aangekomen gingen ze naar dezelfde open plek als altijd. Ze staken een sigaret op en schenen rond zich heen met de zaklantaarns.
‘Wat was dat?’ riep Ellis opeens.
‘Heel grappig Ellis,’ zei Lola tegen haar, die inmiddels aan haar flauwe grappen gewend was.
‘Nee echt! Ik hoorde iets achter me.’
Het was even stil en Lola keek om zich heen.
‘Weetje Ellis,’ zei Jork opeens en liep dichter op haar af, ‘het was vast een heel, heel eng beest.’
‘Doe normaal,’ zei Ellis terwijl ze hem wegduwde.
‘Ik zou maar oppassen, dadelijk eet hij je op!’ riep Jork en lachte gemeen.
Het viel op dat Bas opeens behoorlijk stil was geworden. Opeens was er een geluid, alsof er iets of iemand langs een struik liep. Uit angst scheen Lola op de bomen en struiken om zich heen samen met de anderen, maar er was niets te zien.
‘Ach, het is vast een konijn,’ zei Jork.
‘Jongens, ik denk dat ik maar ga,’ zei Bas toen opeens met een angstige stemmetje.
‘Ach schijterd!’ riep Jork meteen, ‘het is maar een klein diertje.’
‘Ga je mee Ellis?’ Bas negeerde Jork zijn opmerkingen.
Ze knikte en liepen samen rustig weg.
‘Jij blijft toch wel hè Jonkers? Jij en ik, met stalen zenuwen,’ zei hij vrolijk tegen Lola. Hij was totaal niet bang, terwijl Lola het ook voelde kriebelen. Maar ze hield van avontuur en spanning, dus ze bleef. Ze zag dat hij een stok opraapte van de grond en haar aantikte.
‘Doe niet zo flauw,’ zei Lola meteen.
Hij lachte. ‘Pak me dan als je kan!’ zei hij en rende weg.
‘Jork kom terug!’ dit keer was ze serieus. Ze zag hem langzaam verdwijnen in het donker. ‘Jork!’ riep ze hard en voelde de angst door haar heen gaan. Ze rende achter hem aan, zonder te weten welke kant hij opgegaan was. Ze scheen met de zaklantaarn op het pad voor haar die modderig was van de regen. Opnieuw riep ze hem, maar er kwam geen antwoord. Haar schoen bleef vast zitten in de modder en ze viel. De zaklantaarn vloog uit haar handen tegen een boom. Opeens was het enige licht dat ze had was nu verdwenen. Het enige wat ze hoorde was haar onrustige ademhaling. Met moeite kwam ze weer overeind en keek angstig om haar heen, waar ze alleen de donkere gedaantes van de bomen waarnam. Ze liep angstig door en vroeg zich af of ze nog ooit thuis zou komen vannacht. Opeens hoorde ze het geluid weer. Takken die tegen elkaar sloegen en bladeren die elkaar raakte. ‘Jork?’ ze wachtte op antwoord, maar er kwam niets. Ze versnelde haar pas, maar het geluid bleef haar achtervolgen. Hoe veel sneller ze ook liep, het geluid liep met haar mee. Opeens bedacht ze zich dat dit heel goed één van Jork zijn slechte grappen zou kunnen zijn en ze bleef staan. ‘Ik weet heus wel dat jij het bent, Jork,’ zei ze, terwijl ze zocht naar adem. Het geluid was nu ook gestopt terwijl ze stil stond. Ze deed een stap naar de zijkant waar alleen bomen te zien waren. Met grote angstige ogen staarde ze naar de boom. Er was niets te zien. Ze voelde een opluchting en ging er vanuit dat het gewoon een dier was geweest. Terwijl ze zich terug draaide om weer verder te lopen, zag ze vanuit haar ooghoek een gedaante verschijnen. Het leek alsof haar hart enkele seconden stil bleef staan en ze hield haar adem in terwijl ze haar hoofd weer terug draaide. Het gedaante kwam langzaam op haar af, terwijl ze bevroor waar ze stond. Even hoopte ze Jorks gezicht te zien, maar aan de houding merkte ze op dat dit Jork niet was.
Het gedaante kwam dichter naar haar toe , op een gegeven moment was hij dichtbij genoeg om zijn gezicht te herkennen in de duisternis. Het was de jongen die haar had gevraagd naar het juweel op de dag dat ze deze in de rivier wilde gooien. Haar hart ging nog steeds verschrikkelijk tekeer.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ze verbaasd.
Hij keek haar aan, maar zijn ogen waren nauwelijks zichtbaar. Alle kleuren waren verdwenen in de nacht. ‘Je hoort hier niet alleen rond te zwerven,’ zei hij toen, compleet beheerst.
‘Wat doe jij hier dan?’ vroeg ze, toen ze er achter kwam dat hij haar vraag nog steeds niet had beantwoord.
‘Zeker niet met het juweel bij je. Ik heb je verteld om het bij je te houden, laat het niet uit je zicht.’
Ze staarde naar hem, zonder echt iets te zien. Zijn woorden drongen langzaam door, maar ze begreep het niet. ‘Wat bedoel je? Het is maar een juweel.’
Ze hoorde een zucht. ‘Hou het bij je, beloof je me dat? Vertrouw het aan niemand anders toe.’
Het was duidelijk dat hij geen één van haar vragen zou beantwoorden. Haar stem was zacht terwijl ze 'ja' zei.
Ze zag hem langzaam omdraaien en weglopen, maar hij draaide zich weer naar haar toe.
‘Je kunt hier beter niet alleen ’s avonds rondhangen, het is niet veilig.’ Opnieuw draaide hij weg en verdween in de duisternis.
De woorden zaten vast in haar keel. Ze begreep het niet. Wat wilde hij? Wie was hij? En waarom was dit juweel zo belangrijk voor hem? De vragen bleven zich opstapelen in haar hoofd, terwijl ze nog geen stap had gezet sinds hij verdween.
Eindelijk was haar hartslag tot rust gekomen, totdat ze opnieuw een geluid hoorde. Het waren voetstappen en deze kwamen op haar af. Ze hield haar adem in terwijl ze dichterbij kwamen. Toen scheen er een fel licht in haar gezicht en ze wist meteen wie het was.
‘Jork!’ riep ze, opgelucht maar ook razend, ‘waar was je nou? Hoe kun je nou zomaar weg gaan?’
‘Wat zie jij eruit.’ Was het enige wat hij riep terwijl hij met zijn zaklamp op haar jas scheen. Ze zat onder de modder van de val. Hij lachte.
‘Waar was je?’
‘Dat kan ik beter aan jou vragen. Je bent niet echt goed in tikkertje hè?’ zei hij sarcastisch.
Ze was er helemaal klaar mee. Ze kreeg wat ze wilde, een avontuur. Maar het was haar allemaal iets te veel. Samen met Jork ging ze naar huis en namen afscheid. Ze had geen woord gezegd over de mysterieuze jongen. Ze had hem nu twee keer gesproken, maar wist nog steeds niets van hem.
Er zijn nog geen reacties.