Opdracht 6: Vork
EnJoy
Ik ben altijd een buitenbeentje geweest. Altijd kleiner dan de rest, er nooit echt bij horend. Maar toen één van mijn haren afbrak hoorde ik er helemaal niet meer bij. Mijn familie negeert me, de messen en lepels ook. En dan werd ik ook nog aan dat monster gegeven. Het wezen dat voor mij erg groot was, maar in verhouding met de andere wezens erg klein. Het wezen schreeuwde altijd en maakte veel lawaai. Niemand stond er ooit bij stil hoe ik me bij dit alles voelde. Alsof telkens weer onder de smurrie komen te zitten niet al erg genoeg was, negeerde iedereen me ook nog eens.
Vandaag was geen uitzondering. Ik werd uit mijn huis gehaald en aan het kleine maar toch grote wezen gegeven. Zijn tentakels grepen me stevig vast zonder acht te slaan op het feit dat het me pijn deed. Vrolijk wapperde het wezen me heen en weer.
Blijkbaar was vandaag weer groene bolletjes dag. Ik zuchtte, dit werd een dag met hoofdpijn. Ik werd op de kop naar het witte schild gebracht, met veel te veel snelheid. Mijn haren miste de groene bolletjes en ik kwam hard met mijn hoofd op het witte schild terecht. Deze actie werd herhaald en opnieuw uitgevoerd tot er een aantal groene bolletjes aan mijn haren gespietst zaten. Nu manoeuvreerde het wezen me naar zijn lelijke grot, daar kwam ook altijd het meeste lawaai uit. De scherpe witte schijven schuren over mijn hoofd terwijl het wezen alle groene bolletjes van mijn haren trok. Het geram op het schild herhaalde zich hierna weer, net als het afschrapen van mijn haren. Dit alles was een cyclus die doorging toen alle groene bolletjes verdwenen waren in de grot.
Na de groene bolletjes kwamen de oranje staafjes, gevolgd door een zacht, wit ding waar ik veel te hard op neerkwam. Het witte ding brak al af op het moment dat ik erdoorheen was, maar door de snelheid leek het wel of het wezen me door het schild heen wilde slaan. Na minimaal 3 duizend keer mijn hoofd op het witte schild geramd te hebben, was het schild dan eindelijk leeg.
Samen met het witte schild en de andere vorken werd ik naar de ‘natte doos’ gebracht. Wat de ‘natte doos’ precies was wist ik niet, en ik zal er waarschijnlijk ook nooit achterkomen. Ik weet alleen dat ik na deze nachtmerrie altijd de doos inging. Ik werd in een rekje gezet waar allemaal messen stonden, die waren niet blij me te zien. ‘Ga weg, jij hoort hier niet!’ en ‘Je bent ons gezelschap niet waardig’ waren een paar betekenissen achter de blikken die ze me stuurden. Ik voelde me nog meer alleen en probeerde me nog kleiner te maken dan ik al was, maar die poging mislukte.
De kant van de doos die open was geweest om ons erin te stoppen werd dicht gedaan en het werd pikdonker. Niet dat dit iets ergs was, nee ik hield van het donker. Zo hoefde ik de hooghartige gezichten van de messen tenminste niet te zien. Na enige tijd wachten begon het geluid. Het was een hard geluid, maar niet harder dan het schreeuwende wezen. Het klonk alsof er iets draaide en toen werd ik ineens overspoeld door warm water. Alle smurrie van eerder werd weggespoeld, maar het water was eigenlijk te warm. Het kwam eerder in de buurt van heet, en het brandde door tot in het diepst van mijn lichaam.
Plotseling kwam er nog iets bij, niet alleen water, maar, ik weet het niet. Het was niets zoals lucht of water en het leek al helemaal niet op de structuur van de witte schilden en schijven. Het was zacht. Het deed geen zeer, het verzachte de pijn van het hete water en omringde me helemaal van top tot teen. Ik genood van het liefdevolle gevoel, maar veel te snel werd deze zachte hemel weer weggespoeld door het hete water. De hoeveelheid water was veel te veel en ik kreeg het bedrukte gevoel van verstikking. Ik had dan wel geen zuurstof nodig, maar toch voelde het verschrikkelijk. Mijn hoofdpijn werd steeds erger, het bonkte in mijn hoofd zonder enige vorm van verlichting. De pijn van het water kwam terug en brandde door mijn lichaam tot de stroom van heet water ophield. Mijn lichaam leek in vuur en vlam te staan en toen voelde ik een stroom van warme lucht. Niet zo warm als het water, maar een aangename warmte die me omringde en de vlammen leek te doven. Warm en soezerig wilde ik weer terug naar huis, om te slapen voor ik opnieuw opgehaald zou worden. Het duurde echter nog een hele tijd voor ik uit het bakje werd gehaald. En al die tijd was het donker. Ik voelde de starende blikken van de messen, ook al konden ze me niet zien. Ze wisten dat ik in hun bakje zat, dat ik me in hun persoonlijke ruimte bevond en ze waren er niet blij om.
Ik was erg blij toen de doos weer openging en ik naar buiten getrokken werd. Langzaam werden alle andere voorwerpen uit de doos gehaald voor ze bij mij aankwamen. Ik werd opgepakt en werd teruggelegd in de la. Ik was nog steeds moe en dromerig van de warme lucht, maar ik werd snel wakker toen mijn familie ook thuis kwam. Ze gingen boven op me liggen en schonken me verder geen aandacht. Ze duwden me opzij zodat ze zelf beter lagen en mij achterlieten onder al hun lichamen. Geen lieve welterusten, geen vriendelijke knuffel, nee koude ruggen en ruwe opmerkingen. Een voet in mijn gezicht en een haar in mijn voet probeerde ik in slaap te vallen, gewoon een nacht zoals altijd.
Reageer (1)
ooh ik hoop niet dat er ook een gepeste vork in onze keukenla zit. Ik zal al het bestek vanaf nu met meer respect behandelen(A)
1 decennium geleden