- 8 -
Ik kijk om me heen en merk dat ik geen idee heb waar ik ben. Ik hoor geluiden die me bang maken. In paniek ren ik weer een kant op, zonder te weten waar ik precies heen ga. Ergens in de verte hoor ik geblaf, ik word er bang van en begin sneller te rennen. Zonder schoenen en warme kleren ren ik nu door het bos heen, steeds verder van de plek die ik zo goed ken. De pijn in mijn gezicht die word veroorzaakt door de laaghangende takken begin ik steeds meer te voelen. Het bloed stroomt al over mijn gezicht heen maar ik geef er niks om, ik wil zo snel mogelijk weg van deze plek. Waar al mijn nachtmerries tot leven komen. Hijgend sta ik stil, ik hoor iets wat me nog banger maakt dan wat ik al ben, wolvengehuil. Het klinkt dichtbij dus ik besluit in al mijn paniek in een boom te klimmen, wat uiteindelijk geen goed besluit blijkt te zijn omdat ik er weer uitval. Mijn handen zijn te trillerig om grip te krijgen op de boom en elke keer laten ze weer los. Mijn hele lichaam begint te trillen en het wolvengehuil komt steeds dichterbij. Moe laat ik me op de grond vallen, wachtend op de wolven die steeds dichterbij komen. Ga ik uiteindelijk toch nog dood in het bos, die overdag zo vredig is, maar 's nachts een hel. Ik kan mijn ogen niet meer open doen en het laatste wat ik voel is een dier dat me vast pakt aan mijn arm en me mee sleurt.
'Meisje! Wij moeten even naar het ziekenhuis, voor die griep ja?' Zegt mijn moeder lief. Betraand kijk ik haar aan, ik wil niet dat ze me weer alleen laat, niet nog een keer. Maar tante is ook heel lief. Gelukkig is het niet zoals in de sprookjes, dat de tantes krengen zijn. Zo klein als ik ben geef ik mijn moeder een kusje en vertel haar dat ze wel weer terug moet komen, en dat de dokter haar geen pijn mag doen. Ze glimlacht naar me, en dat is het laatste levendige wat ik ook heb gezien van mijn moeder, in het ziekenhuis is ze overleden.
Langzaam doe ik mijn ogen open, ik ben niet meer in het bos. Ik ben in een, in een... Ik kan het niet goed zien. Het lijkt wel een boom. Ik kijk links, nog meer boom. Rechts, een gat waar ik doorheen kan kruipen. Het licht van de zon schijnt recht op mijn bleke gezicht. Snel kruip ik erdoorheen, maar ik zie dat ik niet op dezelfde plek ben als waar ik op de grond viel gisternacht. Ik ben een eind verderop. Ik zie de boom waar ik hopeloos in probeerde te klimmen, en ik zie voetsporen. Langzaam loop ik verder, op zoek naar nog meer sporen. Zodat ik Butterfly en mijn tent kan vinden. Na een paar uur, ik heb blijkbaar heel ver gerend, hoor ik Butterfly blaffen. En zoals ik al dacht komt ze binnen een paar seconden door de bossen heen gestormd. Ze springt tegen me op en geeft me een lik over mijn wang. Ik lach en vraag haar waar de tent is. Alsof ze me begrijpt rent ze naar voren. Ik ren achter haar aan, maar bedenk me opeens iets, welk dier heeft me gister meegesleurd? En hoe kwam ik in die boom? Ik kijk even om me heen, om te zien of er misschien ergens een teken van een mens te zien is, maar ik zie niks. Tot ik een zwarte schim zie rennen heel ver in het bos. Het rent, maar verdwijnt, in een keer. Verbaasd kijk ik nog even naar de plek waar het dier verdween, maar er is niks te zien. Ik loop verder en ontdek dan waar Butterfly is, naast een keurig opgezette tent. Vrolijk aai ik Butterfly en ik geef haar een takje. Behendig breek ik de tent af en ik leg hem over mijn schouder. Langzaam loop ik verder, op weg naar het volgende avontuur, die ik spoedig zal krijgen.
Reageer (1)