- 7 -
Zo snel ik kan ren ik door de bossen, zo ver mogelijk. Ik wil nooit meer terug, nooit meer terug naar de plek waar mijn broertje zojuist is gevallen en dood is gegaan. Mijn gezicht word gemarteld door laag hangende takken, maar het boeit me niks. Niks kan me nu meer pijn doen, niks. Ik zal nooit meer huilen, geen teken van verdriet meer laten zien. Huilend laat ik me op de grond zakken. Ik bijt op mijn hand om er zeker van te zijn dat dit geen droom is. Maar het is de verschrikkelijke werkelijkheid. Mijn ouders zijn dood, mijn broertje is dood, ik ben alleen. Ik heb me voorgenomen om nooit meer van iemand te houden zoals ik van mijn ouders en broertje hield. Hijgend sta ik weer op, ik wil nog verder weglopen, ik wil nooit meer iemand zien. Zelfs tante niet. Laat me maar dood gaan hier, hier in het bos waar het altijd rustig en vredig is. Ik ren zo hard ik nog kan verder, maar ik heb na een tijdje geen puf meer. Ik val op de grond en langzaam word alles zwart voor mijn ogen. Hopend dat niemand me zal vinden lig ik op de grond, zonder enige beweging. Als ik mijn ogen weer open doe ben ik niet meer in het mooie bos, ik ben in een witte vierkante kamer. In paniek probeer ik mezelf uit het bed te krijgen waar ik nu in lig, maar mijn lichaam werkt niet mee. Verstijfd lig ik naar het plafond te staren. Dan gaat er een deur open en er komt een dikke kerel in een lange witte jas binnen. Hij glimlacht naar me en kijkt achterom. Hij fluistert iets maar ik kan niet precies horen wat hij zegt. Dan komt er een lange vrouw met net zulk zwart haar als wat ik heb binnen lopen. Haar gezicht staat strak en aan haar rode ogen is te zien dat ze heeft gehuild. Ik herken de vrouw uit duizenden, het is mijn tante waar ik altijd al heb gewoond sinds de dood van mijn ouders. Ze zegt niks, maar in haar blik zie ik een en al bezorgdheid. Ik wil dat ze tegen me praat, dat ze met geruststelt, maar het blijft stil. Mijn hele lichaam wil opstaan en schreeuwen, maar iets binnen in mij zegt dat ik rustig moet blijven. Dat ik mijn tante met mijn woede niet troost. Ze was de beste vriendin van mijn moeder, en ze was ook vriendjes met mijn broertje, maar nu heeft ze net als mij niemand meer. Ik en mijn tante hebben nooit een echte band gehad.
Ze gaat zitten op een stoel naast mijn bed en blijft naar me staren. Ik krijg er een eng gevoel van. Ik wil wegkijken maar mijn ogen kunnen zich niet los maken van haar ogen. Iets in haar ogen laat liefde zien, maar ik ontken het. Ik mag niet van haar houden, dat maakt het alleen maar pijnlijker als zij ook dood gaat. En tot nu toe is iedereen die ik liefheb gehad dood gegaan... Zuchtend doe ik nog een poging om rechtop te gaan zitten, maar de dokter duwt me terug. Verontwaardigd kijk ik hem aan. Hoe durft hij!? Maar dan veranderd alles in een zwart gat, met alle dingen waar ik al mijn hele leven bang voor ben. Ik zie bloed, en alles wat daar bij hoort. Ik probeer weg te rennen maar mijn lichaam wil nogsteeds niet.
Zwetend word ik wakker, ik gil en gooi de tent om door mijn wilde bewegingen. Butterfly blaft en komt naar me toe. Maar ik laat hem niet dichtbij komen. Zonder erbij na te denken ren ik midden door het bos, waar op dit tijdstip alle dieren ontwaken, op jacht naar hun prooi.
Reageer (1)
Verder!
1 decennium geleden