Mijn vader had me gedwongen vanaf vandaag weer naar school te gaan. Ik had al twee weken gemist, en hij was natuurlijk bang dat ik te ver achter kwam te liggen en dan mijn examen niet zou halen, of zou moeten blijven zitten. Dus hees ik me nu maar in een spijkerbroek en trui. Langzaam wurmde ik mijn voeten in mijn schoenen en sjokte naar beneden. Mijn vader zat aan tafel de krant te lezen en begroette me. Ik zei niks, maar maakte een bord cornflakes klaar. Ik werkte de cornflakes maar naar binnen en pakte mijn tas. “Dag pap.” De deur zakte achter me in het slot en ik gooide mijn tas in de auto. Met een zucht startte ik de rammelende pick-up en reed naar school. Ik zag Mike, Jade en Casey geïnteresseerd naar me staren terwijl ik over de parkeerplaats liep. Ik had geen zin in gezeur en vragen, dus liep ik door naar mijn kluisje.
Ik keek nergens naar, alleen naar mijn eigen voeten, die zich een weg vooruit probeerden te slepen over het asfalt.

Ik voelde me aangekeken. Ze hadden natuurlijk allemaal wel gehoord wat er gebeurd was, en er gingen ook vast en zeker de wildste verhalen de rondte.
Maar wat maakte het mij ook uit? Ik was niet van plan de rest van het jaar mijn mond nog open te doen tegen iemand, dus ik sjokte stug door.
Nog voor ik bij mijn kluisje was ging de bel, en met een diepe zucht draaide ik me om en liep de andere kant uit, naar het biologielokaal. Ik ging helemaal achterin zitten en zei niks. Niemand merkte me op, en dat was wel fijn.

In de pauze ging ik helemaal in de hoek van de kantine zitten, met mijn gezicht naar de hoek en mijn rug naar de rest van de school. Niemand deed zich moeite om tegen me te praten of wat dan ook, en ik staarde naar mijn lunch. Waarom had ik die überhaupt gekocht? Ik had geen honger. Iemand achter me schraapte zijn keel. “Dit is mijn tafel.” Mompelde een zware, toch enigszins zoete stem. Ik keek niet op of om. “Staat hier een naam dan?” “Nee, maar ik zit hier altijd.” “Ik ga niet opstaan.” Met een zucht zette hij zijn lunch tegenover die van mij en zakte in een stoel. Hij keek me kennelijk aan. “Hé, ben jij niet dat meisje van..” “Ja.” Ik kapte zijn zin af en keek hem met een doodse blik aan. “En ik wil er niet over praten.”
Hij hield onmiddellijk zijn mond. “En waarom zit je nu opeens hier?” een spiertje onder mijn oog trilde. “Om te voorkomen wat er nu gebeurt.” Hij keek me vragend aan. “Jouw ‘interview’” mompelde ik sarcastisch. Hij grinnikte zachtjes en begon met eten. Hij staarde naar mijn eten, dat ik niet opat. Ik schoof het zuchtend naar hem toe. “Neem maar.” “Bedankt,” mompelde hij verrukt. Ik ben trouwens David.” “Bella. Maar dat wist je vast al.” Verder hield ik mijn mond en staarde uit het raam.

Dagen gingen voorbij, en ik weigerde nog steeds mijn plaats op te geven aan Davids tafel, dus dwong hij me af en toe met me te praten, iets wat mijn humeur nog steeds erger maakte. Mike, Casey en Jade zeiden niks tegen me, en zelfs de rest van de groep niet. Niet dat ik daar behoefte aan had of zo.
David was eigenlijk best aardig, als hij iets zei tenminste. Ik had hem nooit echt goed bekeken, want ik keek nooit meer ergens naar, maar ik had het gevoel dat hij bij mij veel losser was dan bij anderen. Maar wat kon het mij ook schelen? Ik had echt geen zin in vriendschappen, die gingen toch ooit wel weer kapot.
Nu ook weer zat David aan ‘zijn’ tafel. Ik ging er bij zitten en dropte mijn tas op de grond. “Hay.” Hij staarde afwezig voor zich uit en ik haalde mijn schouders op. Op dat moment wendde hij zijn blik af, naar mij, en keek me strak aan. Ik trok een wenkbrauw op en keek hem argwanend aan. Zijn gezicht had een harde uitdrukking, alsof hij behoorlijk kwaad was. “Is er iets?” hij zuchtte en liet zijn harde masker vallen. “Nee, maar, gewoon, je zegt echt nooit wat, je luistert wel, maar antwoordt niet, ik snap je echt niet!” hij keek me verontschuldigend aan. “Sorry.” “Het.. het geeft niet. Denk ik. Maar ik heb gewoon wat meegemaakt dat ik niet kan verwerken, en alles, alles om me heen laat me er aan denken!” hij sloeg zijn ogen neer. “Het spijt me echt, ik had niks moeten zeggen.

Ik staarde alweer, of misschien was nog steeds een beter woord, voor me uit en zuchtte diep. “Oké, het is genoeg geweest.” David legde resoluut zijn broodje neer. Ik staarde hem verward aan. “Jij gaat vanmiddag met mij mee.” “Waarheen?” stribbelde ik tegen. “We gaan iets léúks doen!” ik trok één wenkbrauw op. “Ligt aan je definitie van leuk.” “Stel je niet aan.” “en wat als ik niet wíl?” hij zuchtte. “Ik kan je niet dwingen, maar ik hoop gewoon dat je meekomt. Je moet echt eens de deur uit.” Zijn stem sloeg over en ik beet op mijn lip. Hij was de enige die nog enigszins bereid was met me te praten, waarom zou ik dat kwijt willen? Praten was fijn, zolang het niet over hem ging. “Oké dan.” Ik sloeg mijn ogen neer en hij glimlachte flauwtjes. “Bedankt. Ik beloof dat het de moeite waard is.”

“Ehm, ik denk dat ik eerst naar huis rijd om mijn auto af te zetten, anders moet die op school blijven staan.” “Prima, ik rijd wel achter je aan.” Snel reed ik naar huis, en ik merkte David het achter me aanrijden wel heel serieus nam, hij volgde me elk straatje in, maar ik schonk er geen aandacht aan. Ik draaide de inrit in en stapte uit. Tot mijn verbazing zette David zijn auto aan de overkant van de straat, schuin tegenover mijn huis. Toen hij bij me was keek ik hem verbaasd aan. “Woon jij daar?” ik wees naar het huis. Hij knikte. “Al zolang ik me kan herinneren?” ik schudde mijn hoofd. “Waarom heb ik je dan nooit herkend?” hij haalde zijn schouders op. “Nou, gaan we nog?” ik knikte en stapte in zijn auto.

“Wat?” ik staarde naar het gebouw. “De ijshockeyhal? Dat is jouw definitie van leuk? Een ijshockey wedstrijd?” hij zuchtte. “Kom nou maar mee.” We liepen naar een loket. “Wil je gewone schaatsen of kunstschaatsen?” Mijn gezicht klaarde op. “We gaan schaatsen? Doe dan maar kunstschaatsen. Maat 38.” Ik nam de schaatsen van hem aan en we gingen naar de kluisjes. Snel trok ik mijn schoenen uit en de schaatsen aan. We propten alles in één kluisje en gingen naar de baan. “Wacht jij maar, je gaat in mijn ijs bijten! En vaak!” hij grijnsde. “Je ogen fonkelen, dat zie ik voor het eerst sinds tijden!” ik lachte flauwtjes en ging het ijs op. “Je hebt hier wel even een ijskoningin voor je.” Hij grinnikte. “Laat maar zien dan!” hij kwam achter me aan en ik nam de leiding. Toen ik eenmaal warmgedraaid was, sprong ik in de lucht, landde, en schaatste achterstevoren verder. Ik keek hem voor het eerst echt aan, normaal keek ik wel, maar ik kéék nooit. Nu keek ik echt in zijn ogen, en het viel me voor het eerst op dat hij felgroene, maar dan ook echt fel, bijna fluorescerend groene ogen had. Mijn pas haperde en ik ging onderuit.
Snel remde hij af en knielde naast me neer. “Gaat het wel?” ik knikte en keek naar zijn gezicht. “Ja, het gaat wel, denk ik.” Ik probeerde overeind te komen, maar het lukte niet. “Auw!” zijn ogen gleden naar mijn enkel. Voorzichtig gaf hij me een hand en hielp me overeind. “Weet je zeker dat het gaat?” “Ja, het gaat wel, het is even pijnlijk, maar het is zo weer over, dat heb ik wel vaker. Gewoon op de tanden bijten en gaan.” Ik glimlachte flauwtjes en hij keek me scheef aan. Ik zette mijn gewicht terug op mijn been en glimlachte. “Zie je?” “Oké dan.” Langzaam gleden mijn ogen naar mijn handen, die nog steeds in de zijne lagen. “Ehm, je mag me wel loslaten?” “Oh! Sorry!” snel liet hij me los.
Ik glimlachte. “Bedankt, ik heb in geen tijden zo’n lol gehad.” Hij glimlachte en sloeg zijn armen om me heen. “Ik zei het toch.” Zachtjes knuffelde ik hem terug en wist even niet wat ik moest denken.
Hij liet me weer los. “Wil je nog doorgaan, of zullen we stoppen?” “Ben je gek? We staan net twee minuten op het ijs!” hij grinnikte. “Nou, kom dan!” ik lachte en ging achter hem aan. We gingen nog uren door, en namen even een pauze. Ik keek hem aan en glimlachte. “Ik denk niet dat ik je ooit genoeg kan bedanken voor wat je me vandaag hebt gegeven, ik heb in tijden niet zo’n lol gehad.” Hij grijnsde. “Joh, trek het je niet aan, ik deed het graag.” “Ik meen het.” “Ik zal er altijd voor je zijn.” Mijn ogen vulden zijn met tranen en mijn onderlip begon te trillen. “Niet huilen, gekkie.” Teder veegde hij een traan van mijn wang en glimlachte. “Het word me gewoon wat veel.” Ik glimlachte waterig en snikte. Hij glimlachte. “Zullen we gaan, je zult wel honger hebben.” Ik knikte en we trokken onze schaatsen uit.

“Zeg pap,” ik zat aan mijn ontbijt en mijn vader las ingespannen de krant. Hij keek naar me op en trok vragend een wenkbrauw op. “Weet jij iets over de zoon van die mensen aan de overkant?” verward staarde hij me aan. “Zoon? Welke zoon? De Wolffs hebben helemaal geen zoon.” “Nee, ik bedoel de Kensingtons.” “Die ook niet, ze hebben wel een jongen in huis, familie of zo geloof ik, maar het is niet hun zoon hoor.” “Oh oké.” Hier zat een luchtje aan, dus ik besloot het hem maar te vragen op school.
Langzaam werkte ik mijn cornflakes naar binnen en zette alles in de afwasmachine. “Bells?” snel deed ik een paar stapjes terug. “Ja, pap?” “Kun je nog een wasje draaien? Vorige keer dat ik het deed ging ook van alles mis.” Ik grinnikte. Hij had een rode bloes en een witte bloes bij elkaar gedaan, tsja, dat werkte natuurlijk niet. Of een trui in de kookwas. Die was dus gekrompen. “Is goed. Ik doe het nu nog wel even. Is er iets dat je specifiek gewassen wilt hebben?” “Nee, gewoon wat was weet je wel.” Tuurlijk pap, lekker vaag. Snel propte ik de wasmachine vol en zette hem aan. Ik vroeg maar niet of hij het daarna in de droger wilde stoppen, want dan ging het vast weer fout. Mannen. Ik rolde met mijn ogen. “Ze hebben zeker te weinig X chromosomen om zo iets te begrijpen.” Mompelde ik terwijl ik de wasmand op de plank zette.
“Hee David.” Ik glimlachte. “Ik vroeg me af, jij woont toch tegenover mij, en je zegt daar al heel lang te wonen, hoe kan het dan dat ik je nooit gezien heb?” hij schraapte zijn keel. “Ehm, ik speelde vroeger altijd binnen, en prefereerde, nu nog steeds trouwens, het alleen zijn. Dus ik kom amper buiten.” “Maar waarom weet niemand dat jij daar woont dan? Ik bedoel, je ouders komen wel vaker overal, alleen ze hebben het nooit over jou.” Hij sloeg zijn ogen neer. “Nee dat klopt. Het zijn mijn ouders ook niet, en ze zijn me liever kwijt dan rijk. Kijk, mijn ouders zijn toen ik nog klein was overleden, en ik moest bij mijn tante gaan wonen, maar die wilt mij liever niet in huis. Dus ik mocht vroeger ook niet buitenspelen, ik werd angstvallig binnen gehouden. En daarom ben ik nu liever alleen.” “Oh. Dat wist ik niet.” Hij glimlachte. “Het geeft niet, je kon het niet weten. Ik loop er ook niet mee te koop, dat ik hun mijn óúders moet noemen, die term verdienen ze niet eens.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen