0.6
Het was al een paar dagen geleden dat Emm gewond geraakt was en ze vonden beide dat het nu wel tijd was om alles uit te zoeken, de stad was tenslotte nog steeds leeg en de bewakers nog steeds weg. Op normaal tempo pakte Emm en Eve alles wat noodzakelijk was om mee te nemen en verlieten toen hun appartement. Ze hadden geen idee waar ze moesten beginnen met zoeken naar de bewoners en de bewakers. ‘Laten we ons opsplitsen, jij gaat die kant op…’ Emm wuifde met haar hand richting de vernielde gebouwen aan de rechterkant, ‘…En ik ga de andere kant op.’ Emm en Eve keken allebei naar links en daarna weer naar rechts. ‘We lopen zegmaar een half vierkantje en ontmoeten elkaar drie rijen met huizen verder.’ Emm hoefde het niet echt heel erg goed uit te leggen want ze begrepen elkaar toch wel, ook zonder gedetailleerde uitleg. Ze vertrokken allebei in hun eigen richting hopend dat ze iemand tegen zouden komen, mens of bewaker. De koude wind blies zachtjes langs de gebouwen en door de straten door, de wind blies rechtstreeks in het gezicht van Eve die haar best deed om mensen tegen te komen. Het moment dat de wind in haar gezicht blies krampte haar maag ineen, en Eve begon spontaan kokhals neigingen te krijgen. Vlug verborg ze haar gezicht in haar mouw, de stank die haar tegenmoet kwam was verschrikkelijk. Met haar kaken stijf op elkaar en neus dichtgeknepen liep ze verder om achter het centrum van de lucht te komen, recht voor haar was niet dus de lucht moest wel van achter het huis komen. Voorzichtig en zachtjes liep ze verder, bang voor wat ze aan zal treffen achter het huis, en dat was wel begrijpelijk want zodra ze voorbij het huis was trof ze een enorme berg aan, niet van zand, hout, steen of iets anders. Nee, een berg van bebloede, verscheurde lichamen. Sommige van de lichamen waren niet eens heel meer, want er lagen wel overal losse armen, benen, zelfs hoofden. Eve kon het nu niet meer houden en kotste met tranen in haar ogen haar ontbijt eruit. Nadat haar maag leeg was begon ze Emm te roepen, alhoewel er niet echt vaal geluid uit kwam bleef ze doorroepen. Emm, die ondertussen al het halve vierkantje gelopen had was blijkbaar verder gegaan toen ze haar vriendin niet zag en kwam nu rechts van Eve aanlopen, ook toen zij de enorme berg zag met de stadsbewoners hield ze haar hand voor haar neus en mond, ze begon met haar ogen te knipperen waar al bittere tranen naar beneden vielen. Ze liep wankelend naar Eve toe die zich ondertussen ook al omgedraaid had. De twee vielen elkaar in de armen, alhoewel ze niet echt vrienden hadden in de stad kende ze de mensen zeer zeker wel en die verdiende dit echt niet. ‘Eve… We moeten gaan.’ Zei Emm die er duidelijk minder erg aan toe was dan haar vriendin Eve. Emm sloeg een arm om haar vriendin heen en begeleidde haar weg uit de stad, het was logisch dat er nu niemand meer was. Het enige wat Emm tegenzat was de vraag waarom Zij dan wel levend waren, ze hadden zelfs niets gehoord en de deur stond nog wel open. Na een tijdje gelopen te hebben kwam ze bij de rand van het bos, Emm wist hoe ze moest overleven in de wildernis en stapte zonder aarzelen het bos in, Eve, die ondertussen bijgekomen was van het tafereel dat ze gezien hadden in de stad liep zonder nadenken achter Emm aan. Nadat ze een aardig stuk het bos ingelopen waren draaide Emm zich plotseling om, ze keek haar vriendin aan. Eve keek met vermoeide ogen terug, haar hersens hadden blijkbaar te veel voorduren gekregen maar toch probeerde ze zich uit alle macht goed te houden, vooral om het Emm niet moeilijker te maken dan het al was. Maar Emm zag zelf ook wel wat er aan de hand was en stopte waardoor Even tegen haar aan botste. ‘Eve, rust even uit.’ Zei ze met een zachte stem, ze praatte expres zachtjes want het bos was ook niet onbewoond en zeker niet de meest veilige plek om te zijn, te veel geluid maken kon de aandacht van wolven of beren of erger trekken. ‘Ja…’ Reageerde Eve met vermoeide stem. Ze ging op de dichtstbijzijnde boomstam zitten en sloot haar ogen.
Er zijn nog geen reacties.