Gedachteloos keek ik uit over de woeste golven.
Ze sloegen hard tegen de rots waarop ik zat en spatte uiteindelijk uit elkaar.
De prachtige oranje zon was nu al bijna onder.
Nog nooit eerder had mijn moeder het toegestaan hier tot na zonsondergang te blijven zitten.
Nu had ze dit waarschijnlijk ook niet.
Kortom, ik had haar niet verteld waar ik heenging toen ik vanochtend de grot verliet.
Het zou waarschijnlijk nog geen twee seconden duren totdat de zon helemaal onder was.
Dan zou ik eindelijk de donkere nacht kunnen waarnemen.
De nacht waarover iedereen in mijn nabije omgeving het had.
Waarschijnlijk was ik een van de weinigen die deze nog niet met eigen ogen had kunnen aanschouwen.
Maar nu was het, het moment dat ik eindelijk de machten van de duisternis zou kunnen erkennen.
Niks zou mij meer tegenhouden.
Zelfs mijn bloedeigen moeder niet, wie mij volledig in haar macht had.
Ze zou me nu niet meer kunnen stoppen.
Ik zou hoe dan ook het magische van de nacht ontdekken.
De nacht, waar iedereen het over had.
De seconden streken voorbij en ik wachtte geduldig af totdat de zon volledig onder zou gaan.
Maar mijn geconcentreerde blik werd verstoord door een strenge zweepslag op mijn geschubde rug.
Bijna automatisch draaide ik mijn lange nek om, om de plaats waar het nu langzaam begon te bloeden, schoon te likken.
"Stel je niet aan kleintje, het is maar een wondje" herkende ik mijn moeders stem.
Met een geërgerde blik keek ik op, in de ogen van mijn moeder.
Als blikken konden doden dan was ze nu dood geweest.
Op haar gezicht kon ik enigszins vermaak aflezen.
Haar zwarte haren wapperden door de wind en haar bleke huid stak goed af tegenover de inktzwarte lucht.
"Verander terug in een mens en kom mee, voordat de zon ondergaat" beval ze me.
Ik zette al mijn moed op en liet een duidelijke grom horen.
Niets zou mij tegenhouden.
Ook zij niet.
Met al mijn wilskracht draaide ik mijn hoofd terug en genoot van het uitzicht over de zee.
Mijn ogen werden verblind door het meest felle licht dat ik ooit gezien had.
Zo fel, zo verwoed dat het gewoon pijn deed.
Midden in het centrum van het oogverblindende licht bevond zich een menselijke gedaante.
Of.. Eigenlijk vijf gedaantes.
Naarmate het licht zich terugtrok kon ik enkele gezichten identificeren.
Ze hadden allen lang bruin haar op het middelste 'meisje' na.
Zij had kortgeknipt, lichtblond haar.
Zij was het meest wonderbaarlijke wezen dat ik ooit gezien had.
Wijl de huid van de vier andere gedaantes licht getint was, was dat van haar wit getint, bijna doorzichtig.
Achter haar bevonden zich twee enorme vleugels.
Ook deze vormden een uitzondering ten opzichte van de rest.
Deze vleugels waren wit, in plaats van rood.
De plaatjes uit het oeroude boek van mijn grootvader schoten door mijn hoofd.
Deze meiden, het waren lucians.
Lucians zijn in het algemeen niet bekend bij de mensheid.
Ze worden negen van de tien keer verward met engelen.
Maar deze wezens zijn absoluut geen engelen.
Zij zijn veel krachtiger, en realiteit.
Ik had al eerder velen verhalen over deze fictieve wezens gelezen.
Maar ze blijken toch niet zo fictief te zijn als ik dacht.
Ik wist enkele krachten die zij in hun bezit hadden.
Namelijk dat ze de aura's van ieder levend wezen konden zien, onzichtbaar worden, en soms ook je gehele lichaam beheersen.
Sommige van hen zijn vals, maar de meesten zijn goedaardig.
Mijn ogen bleven maar hangen op het oogwit van het blonde meisje.
Met een melodieuze stem als een nachtegaal hoorde ik haar naam door mijn gedachten stromen.
Alicia.
Dat was haar naam.
Nu pas besefte ik waarom mijn moeder het me verboden had me hier na zonsondergang te bevinden.
Ze was bang dat ik verliefd werd op een lucian.
Iets wat tertons, een soort van draak maar dan menselijker, wel vaker overkomt.
Zo was ook mijn eigen vader ten gronde gegaan.
En ook mijn oudere broer was na een soortgelijke ontmoeting nooit meer gezien.
Maar deze verhalen konden me allemaal niks schelen.
Ik wilde naar haar toe, dat was alles wat uitmaakte.
Gewillig sloeg ik mijn reusachtige vleugels open.
Zonder na te denken vloog ik naar de andere kant van de zee, waar zij op mij wachtte.
Mijn moeder gewetenloos achterlatend.
De blikken van de andere vier lucians stonden hebberig, begerig.
Alsof ze mij in hun macht wilden hebben.
Maar dit liet ik niet toe.
Ik wilde naar háár.
Toen ik slechts een paar meter van haar verwijderd was, stak ze een hand naar mij uit.
Ik liet mijn lichaam zijn werk doen en transformeerde in een menselijk gedaante.
Voordat de vrije val plaats zou vinden, en ik in de grote poel van water zou belanden, nam ik haar hand stevig beet.
Zwijgend nam ze me mee.
Mee naar een andere wereld.
Háár wereld.
Háár leefgebied.
Haar, vermoedelijk, zussen vlogen beschermend om ons heen.
Mijn hart ging als een razende tekeer, en de vlinders in mijn buik werden steeds heviger.
Ik lette niet op de regenboog kleuren die langs ons heen zoefden.
Ik lette alleen maar op haar, hield mijn ogen strak op haar gericht.
Zo nam ze mij mee naar haar domein, waar we voortaan met z'n tweeën zouden leven.
We waren onafscheidelijk van elkaar.
Als de een zou sterven, deed de ander dat ook.
Maar helaas kan ik niet zeggen dat we nog lang en gelukkig leefden.
Want dit is geen sprookje.
Dit is een nachtmerrie waarin ik leef.
Want nog geen drie dagen nadat ik haar voor het eerst ontmoet had, had ze het lootje gelegd.
Iets wat we beiden niet wisten: als een lucian verliefd wordt, sterft zij.
Daarom mag een terton nooit een lucian ontmoeten.
Daarom proberen onze moeders, of beter gezegd beschermers, ons bij hen weg te houden.
Excuseert u mij beste lezer of lezeres, ik leg bij deze mijn pen neer en maak een einde aan mijn leven.
Want ík wil niet verder zonder háár.

Reageer (1)

  • Zeleni

    wat een mooi verhaal! ik vind die korte zinnen een heel mooie schrijfstijl hebben(flower)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen