2. Dream
Voorzichtig opende ik mijn ogen, en zag dat ik door een donker bos liep. Het was stil, dood- en doodstil. Ik stond op van de grond, terwijl takjes kraken onder mijn voeten. Ik volgde het pad zonder te weten waar het naar toe zou gaan. Ineens, een zachte wind, als bode van het onheil. De blaadjes werden meegevoerd, belandden in een draaikolk richting de donkere lucht, om vervolgens weer zigzaggend naar de grond te dwarrelen. Weer een windvlaag, weer de blaadjes die omhoog waaiden. De maan kwam voorzichtig om het hoekje van een wolk tevoorschijn. Terwijl ik de blaadjes volgde met mijn ogen, zag ik een schim in het licht van de maan. Ik probeerde te gillen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel. Wat ik zag was onbeschrijfelijk. Een lichaam, waarschijnlijk een lijk, hing aan de boom te bungelen. Een touw om zijn middel hield de man vliegend, en zacht bewegend op de wind hing hij daar. Waar was ik? En wat deed dat lijk daar in die boom? Juist toen de maan weer achter een wolk verdween, hoorde ik gekraak om me heen. Eerst slechts één takje, maar als ik goed luisterde hoorde ik er meer kraken. Mijn hart klopte als een bezetene in m’n keel, wie waren er om me heen? En hup, daar kwam de maan weer in volle glorie achter de wolk vandaan. Weer probeerde ik te gillen, maar er kwam niets m’n mond uit. Ik zag ze aan komen lopen, witte mensen. Lijkwit. Ze leken me niet op te merken, maar ik zag ze duidelijk. Ik moest hier weg, en hoe sneller des te beter. Sluipend volgde ik het pad, om tot de vreselijke ontdekking te komen dat in de volgende boom ook een lijk bungelde. En hoe meer de maan begon te schijnen, hoe meer lijken ik ontdekte. En niet alleen in de bomen, doods bungelend aan een touw, maar ook om mij heen, lopend, bewegend, levend. Levende lijken. Het kon me niets meer schelen of ik werd gezien of niet, ik moest onmiddelijk dit vreemde, onaardse beukenbos uit zien te komen. Ik zette het op een lopen, laaghangende takken en lichamen zo veel mogelijk ontwijkend. Maar naast het gekraak van takken en bladeren overal om mij heen hoorde ik ook muziek, vrolijke muziek, en gelach en gepraat. Er moesten mensen in de buurt zijn, zij konden me misschien redden! Ik rende verder, bukkend voor nog een lijk. Ik kreeg het gevoel dat ik werd gevolgd, en toen ik omkeek zag ik dat dat ook het geval was. Als ik stilstond, stonden de levende lijken overal om mij heen ook stil, maar zo gauw ik in beweging kwam liepen de levende lijken ook weer verder. Begon ik te rennen, zij deden hetzelfde, zonder ook maar op de omgeving te letten, overal tegen aan botsend. Het enige wat ik me nog kon bedenken was, dat ik zo snel mogelijk het huis moest zien te bereiken.
Het bos begon al minder dicht te worden, totdat het uiteindelijk uitmondde in een grote open plek. Abrupt stond ik stil, wachtte voor een open poort. Het vreemde aan de poort was, dat hij midden op het pad stond, zomaar, ineens. Er was nergens een hek te bekennen, het was slechts de poort, bestaande uit twee openstaande hekwerken en een grote boog over het pad. Daarachter lag het huis, maar ik kreeg nu niet bepaald zin om daar naar binnen te gaan. Het was typisch een huis wat thuishoorde in een attractiepark, als spookhuis, compleet met een torentje aan de voorkant, en een veranda met een schommelstoel. In de schommelstoel zat weer een levend lijk, en ook achter de ramen zag ik de levende levenlozen weer. De muziek klonk nu harder, en ik zag ze feesten. De lijken om me heen bewogen nu zonder dat ik bewoog, en ze liepen allen door de poort, richting het huis. Alle hoop die ik had op mensen die mij konden helpen vervloog, en moedeloos zakte ik op de grond, die bedekt was met goudgele blaadjes van de vele beuken die dit bos rijk was. Het zou vast een rijk landgoed zijn, gezien de dikte van de beuken stonden die hier al eeuwen. Ineens ging me een licht op: als dit het einde van de oprijlaan richting het landhuis was, moest er ook een begin zijn! Vlug sprong ik omhoog en zette het op een rennen, in de richting van waar ik vandaan kwam. Niet alleen moest ik uitkijken voor de bungelende lichamen in de bomen, ook de levenden vormden een probleem, aangezien ze allemaal de andere kant, richting het huis, op moesten. Ik baande me een weg door de mensenmassa, probeerde niet te veel te kijken naar de vliegende lichamen in de beuken. Knisperende blaadjes vlogen weg van onder mijn voeten, terwijl de maan me bijlichtte op mijn reis om uit dit enge, onmenselijke lijkenbos te komen. Uitgeput rende ik verder, totdat het bos weer begon te wijken. Opgelucht haalde ik adem, totdat ik me realiseerde dat de muziek weer harder begon te klinken. Het zou toch niet dat ik... Jawel, toen ik de bocht door gelopen was, kwam daar de poort weer in zicht. Had ik dan een pad gemist? Had ik mezelf omgedraaid? Snel begon ik weer te rennen, weg van het huis, maar ik kwam weer bij de poort uit. hijgend van inspanning zakte ik neer op de grond. Er zat niets anders op dan het huis binnen te gaan.
Voorzichtig liep ik door de poort, bang dat het een val zou zijn. Stapje voor stapje betrad ik tuin, om niet op te vallen bij de bezoekers van het huis. Ik voelde mijn keel opengaan, alsof iemand hem constant dichtgeknepen had en nu ineens losliet. Ik betrad de veranda, het lijk zat nog steeds in de schommelstoel, die vervaarlijk kraakte. ‘Ehm, meneer... Kan ik... Kan ik hier gewoon naar binnen?’ Er kwam in ieder geval geluid uit m’n keel. ‘Nieuw hier zeker?’ bromde de man. ‘Je kan gewoon naar binnen lopen, drank is er in overvloed en alles is gratis. Veel plezier.’ Hij vertrok zijn mond in iets wat een glimlach voor zou moeten stellen. Ik bedankte hem met een knikje, om vervolgens snel het huis in te lopen. De muziek klonk hier nog veel harder, en overal om me heen zag ik de lijkmensen dansen, drinken en lachen. Ik probeerde me te bewegen alsof ik hier al jaren kwam, om zo niet op te vallen. Dat deed ik al genoeg, met mijn gebruinde huid. Waarom was ik hier? Wat ging ik ook al weer doen in dit huis? Het zweet brak me uit. Daar vloog een dood lijk, bungelend aan een touw voorbij. Ik mocht geen geluid uitbrengen, maar kon een kleine gil niet onderdrukken. Ik sloeg een hand voor m’m mond. Sommigen keken al naar me. Ik moest weg hier, ik viel te veel op. Struikelend baande ik me een weg richting de deur, maar het was al te laat. Ze probeerden me tegen te houden. Ik dook weg voor een paar armen, gleed tussen vijftien benen door en de deur was al in het zicht. Ik rende naar buiten. Vrij. Vrij! Te vroeg gejuicht. Het lijk in de schommelstoel kon lopen, en ving me op toen ik de deur uit gerend kwam. Achter me hoorde ik ze lachen, roepen, schreeuwen. Alsof ik niets woog tilde hij me op en droeg me weer naar binnen. Weer gelach. Ruw bonden ze een touw om mijn middel. Shit. Nee. Ze gingen me toch niet...? Het touw trok strak aan, en ik voelde me langzaam omhoog zweven. Pijn in m’n buik, het touw sneed in mijn vlees. En alles werd duidelijk. Ieder mens wat hier kwam, werd zo, op deze afschuwelijke manier, opgehangen. Ik zou verhongeren, verschrompelen, verrotten, net zoals al die andere bungelende lijken. Ik begon te schreeuwen, te gillen om hulp, maar ze lachten me alleen maar uit. Langzaam vervaagde het beeld, ik werd langzaam wakker. Ik wilde niet wakker worden, ik wilde weten hoe het af zou lopen met mijn lichaam. Badend in het zweet vervaagde de droom, totdat ik alleen nog mijn eigen slaapkamer voor me zag.
Later vervaagde ook mijn slaapkamer, en kwam het huis met de levende lijken weer in beeld. Ik hing er nog, meer dood dan levend. Angst en adrenaline schoten door mijn lijf. Bang voor de dood. Benieuwd naar de dood. Weer vervaagde het huis, maar dit keer kwam niet mijn slaapkamer in beeld. Een zwarte leegte doemde voor me op. Voorzichtig begon ik te lopen, bang om in een diepere leegte te vallen. Niets dan zwarte, stille, doodse leegte. Daar, in de verte, zag ik iets. Zwarte, doodse silhouetten. Bomen. Beuken. Ik was weer in het bos. Het bos met de lijken. Maar deze keer was ik er zelf ook één. Een wit, levend lijk. Vol goede moed stapte ik door, richting het feesthuis. De man in de schommelstoel zat er weer. Ik kreeg een hartelijke glimlach toegeworpen. ‘Ha jochie, alweer hier?’ ‘Jahaa!’ lachte ik terug. Ik werd nog een keer op mijn schouder geklopt, voordat ik naar binnen stapte. Er werd gejuicht. Gelachen. Handen werden geschud. Namen uitgewisseld. Eindelijk, eindelijk kreeg ik aandacht van aardige mensen. Hier was ik al mijn hele leven naar op zoek, maar wist niet dat het in de dood te vinden was.
Langzaam gleed het huis weer weg, en ik was terug in mijn slaapkamer.
Dood.
Dood.
Bij iedere hartslag kwam het woord voorbij.
Dood.
Het was het enige wat ik nog kon denken.
Reageer (3)
creepy! maar goed verder!
1 decennium geledenDude, you freaked me out!
1 decennium geledenWauw
1 decennium geledenSpraakeloos, kan niet anders zeggen
Zo ongelooflijk goed geschreven dit...
Echt gewoon super