Hoofdstuk 3.2
'Oh nee,' mompelde ik. Ik was, zonder het te merken, regelrecht de kerkers ingelopen. Ik keek om me heen, op zoek naar een uitweg.
Die was er echter niet. Links van me lag een gang, voor me lag een gang. De uitgang van geen van beiden gangen was zichtbaar. En het was hier zo verschrikkelijk koud. Ik rilde.
Op goed geluk sloeg ik de gang voor me in. Ik wandelde steeds verder, terwijl ik steeds meer gangen insloeg. Goh, wat was het een doolhof hier, dacht ik. Angst kroop in me omhoog en overmeesterde me. Wat als ik hier verdwaal? Zou ik voor eeuwig moeten ronddwalen, tot ik dood neerviel? Zou niemand mijn afwezigheid bemerken? Ik trilde.
Op dat moment stak een rat recht voor mijn voeten de gang over. Ik slaakte een gil. Snel snoerde ik mezelf de mond. Ik haalde diep adem. Zelfs al zou ik hier verdwalen, dan zouden de professors het merken en me komen zoeken, en me vinden, verzekerde ik mezelf.
Ik slikte even en wandelde toen verder. Ik stapte zeker nog een tijdje, terwijl ik de hele tijd dacht: hier ben ik al geweest. Maar toen zag ik iets dat tóch anders was. 'Hoe groot is dat hier?' mompelde ik in mezelf.
Terwijl ik niets te doen had tijdens het zoeken naar de uitgang, dwaalden mijn gedachten af naar alle mogelijke dingen die gebeurd konden zijn. In mijn verbeelding zag ik hem opgehangen aan het plafond, vastgebonden aan zo'n rekmachine die je uitrekt tot je armen en benen erafvliegen. Mijn fantasie creëerde beelden van Daniel met één been, één arm en één oog. Toen ik hem in stukjes dood zag liggen, schudde ik wild mijn hoofd. 'Miloney, stop ermee!'
Ik beet op mijn lip. Zo mocht ik niet denken. Aan de andere kant, als ik me op het ergste voorbereid, kan het alleen maar meevallen, dacht ik.
Op dat moment kwam ik weer in een onbekende gang. Opeens dacht ik ergens aan. Als het hier toch zo'n gangenstelsel is, is het onmogelijk dat ik overal al gezocht heb. Dan is hij vast hier ergens. Ik slikte moeilijk. De gedachte dat ik nu geen uitweg zocht, was moeilijk. Maar ik moest en zou hem vinden.
Elke hoek die ik tegenkwam, passeerde ik voorzichtig en trillend, bang voor wat ik misschien zou zien. Nu ik niet meer naar de uitgang zocht, leek ik nog meer onbekende gangen tegen te komen. Ik had geen flauw idee waar ik me bevond. Ik was al uren niemand tegengekomen. Al was het een Zwadderaar, elk teken van leven zou me nu opfleuren.
Eén hoek, slechts één, sloeg ik om zonder me voor te bereiden. Eén hoek te veel. Héél even dwaalden mijn gedachten af. Heel even, maar toch te lang.
Toen ik opkeek, zag ik iets waarvan mijn ogen haast uit hun kassen vielen. Ik werd lijkbleek. Ik had me op het ergste voorbereid, maar dit ging er zelfs over.
Langzaam stapte ik erheen. Ik rilde over mijn hele lichaam. Aan de muur, vastgespijkerd met glimmend scherpe messen, hing Daniel. Zijn ogen waren gesloten en hij zat onder het bloed. Zo snel ik kon – zonder nog meer schade te veroorzaken – trok ik de messen uit zijn lichaam. Het waren er een stuk of zeven. Ik kon niet helder nadenken van angst. Toen hij los was, legde ik hem voorzichtig op de grond. Ik luisterde naar zijn ademhaling, maar ik hoorde niets. Paniekerig graaide ik in mijn zak naar mijn toverstok. Ik trilde zo erg dat ik hem eerst liet vallen. Vliegensvlug raapte ik het ding op. Ik kon amper mikken van angst. Ik richtte één voor één op elke wond en stotterde amper hoorbaar: 'B..Balsem...Balsemio...' De wond heelde telkens. De laatste wond was zo groot dat Balsemio niet hielp. Ik dacht na en richtte toen opnieuw mijn toverstok terwijl ik trillend 'V...Vulnera... Sa-Sanantur..' mompelde. Ditmaal lukte het wel. Voor de laatste maal richtte ik. 'Renervatio.' Ik haalde diep adem. Ik wachtte tot hij wakker zou worden. Het duurde enkele seconden, maar het leken uren.
Toen, eindelijk, na wat een eeuwigheid had geleken, opende hij zijn oog. Opgelucht liet ik mijn adem ontsnappen.
'M...Miloney?' vroeg hij zacht. Ik knikte. Hij ging rechtzitten.
'Gaat het?' vroeg ik.
'J...Ja hoor,' mompelde hij. Tegelijkertijd hield hij zijn hand tegen zijn hoofd. Ik zuchtte, maar besloot er niet op in te gaan.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ik. Ik keek naar de zeven messen die op een hoopje bij elkaar lagen. Ze waren bebloed. Daniel volgde mijn blik.
'Ik... Ik weet het niet,' zei hij, 'Ik was gewoon aan het rondwandelen in de kerkers, tot opeens uit het niets die messen tevoorschijn kwamen en me aanvielen.'
Ik slikte. 'Heb je niemand gezien?'
Hij schudde zijn hoofd. Opeens keek hij geschrokken achter me.
Er zijn nog geen reacties.