De leerlingen-kamer was compleet stil. Het enige licht was afkomstig van de smeulende assen in de open haard. Onze schaduwen kropen langs de muren heen, onze stappen achtervolgend. Ik wilde bijna zeggen dat ik wou terug keren, maar ze had het portret al geopend en wachtte geduldig af. Ik haalde diep adem, zetten een lach op en trok mezelf door het gat. De gangen waren schaars verlicht door brandende toortsen die op iedere hoek stonden. Ik kon bijna voelen hoe m’n adem tekens naliet in de koele lucht, zocht naar een manier me te verwarmen. Ik fluisterde stil een spreuk en voelde mijn huid opwarmen. Liz keek om, staarde met haar grote ogen naar de rand van haar handen en liet haar blik dan langs mij gaan. “Hoe deed je dat?” vroeg ze verbaasd.
Het was niet de bedoeling geweest dat het ook op haar effect zou gehad hebben, maar mijn gedachten dwaalden zo voorbij dit alles dat het me niet echt verbaasde. “Ik leer het je wel eens,” fluisterde ik ongemakkelijk. Ze glimlachte, sloeg haar armen om haar schouders heen en baande zich een weg door de lange gang. M’n maag krulde zich op in een knoop, angst om gevat te worden duidelijk aan de manier waarop ik op mijn duim nagel beet. “Maak je geen zorgen, er is hier niemand nu!”
Ik knikte zwak en ze grinnikte zacht, duidelijk hersteld van daarnet.
Ze leek precies te weten waar ze heen wilde, sloeg hoeken om en sloop door gangen die ik nooit eerder gezien had. Alles leek zo onbekend tot we bij de laatste trap kwamen. Ik slikte luid en haar ogen zochten die van mij terug. “Wat doen we hier?” siste ik bijna naar haar.
Ze haalde haar schouders op, maar de blik in haar ogen was niet zo nonchalant. Ze was naar hier gekomen met een bedoeling. “Ga jij maar,” gromde ik kwaad,” ik ga terug naar bed!”
Ze greep m’n hand,”komaan Rose! Alsjeblief! Het zijn maar Zwaderaars!”
Ik klemde mijn tanden op elkaar, proefde een metalen smaak op m’n tong. Woede deed mijn wangen opgloeien, liet mijn gezicht rood oplopen. Ik kon zijn woorden weer door mijn hoofd horen gaan, zag zijn grijns in de herinnering van deze middag en toen ik eindelijk mijn hand uit die van haar wilde trekken, verscheen er een gezicht in de opening. Zijn haar stond naar alle mogelijke kanten gericht, de blik in zijn ogen zuiver en wild. Hij glimlachte vriendelijk en de woede ging weer voor even liggen. Hij stilde de dorst naar wraak en liet mijn gedachten langzaam terug komen naar een toestand van complete rust. “Cass, jij bent het…” zei ik zacht, wetend dat mijn rode woede weg kleurde naar roze spanning. Hij maakte een kleine buiging maar z’n ogen waren niet bij mij, ze waren bij de kleine gedaante die langs hem heen probeerde te glippen. Een steek van jaloezie ging door me heen en toen was het pas dat ik alles besefte. Ze had me niet naar hier gebracht om met Scorpius te praten, maar om Casstiel te zien met een alibi. Hij was het licht dat ik de voorbije dagen in haar ogen gezien had. Hij was de gene die haar sprakeloos maakte en liet stotteren als een idioot. Ik wilde me bijna voor m’n hoofd slaan, maar zijn grijns hield me tegen. Hij keerde zich eindelijk naar me om en mijn gezicht trok zacht wit weg. Zijn ogen waren als kleine vuurvliegjes, zwevend door het duister op zoek naar een uitweg. Cass keerde zich om, greep het duister bij de hand en trok hem het licht in. Ik probeerde weg te kijken, maar zijn grijze ogen hielden me vast, sloten me op een in een veel te kleine kooi. Claustrofobisch strompelde ik achteruit en zocht mijn steun in Liz, maar zij leek zelf verdwaald te zijn. Ik slikte, beet de dwaalgedachten weg. “Hoe is het met je gezicht?” vroeg ik zacht. Casstiel liet zijn vingers langs zijn wang gaan en glimlachte,”je hebt duidelijk je tekens achter gelaten..”
Scorpius stootte een zwak lachje uit en iedereen staarde hem verbaasd aan, alsof we alweer vergeten waren dat hij er was. Hij keek ieder aan en zette een stap achteruit, tijdelijk weer verduisterd door de nacht. Hij leek niets op de man die hij zich voordeed. Hij was een kleine jongen, angstig voor alles wat hem onbekend leek. Liz draaide nerveus op de toppen van haar tenen, Cass probeerde naar haar te kijken zonder gevat te worden, ik probeerde de priemende blik van Scorpius te negeren en niemand van ons had een idee hoe we de stilte moesten breken. Ik wilde bijna Scorpius er op wijzen dat ik hem in een beweging kon ombrengen maar toen ik mijn lippen partte, weerklonken er voetstappen door de gang heen. Angstige blikken werden gedeeld, zacht gemompel, op zoek naar een weg uit. Voor ik iets kon zeggen, hadden ze ons al de trap op getrokken en afgerend.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen