Hoofdstuk 1
Ik klim nog wat hoger in de appelboom en strek mijn hand uit om de appel te kunnen plukken. Met mijn vingertoppen kan ik net de schil van de appel aanraken. Heel voorzichtig leun ik nog wat naar voren. Ik draai de appel rond zodat het steeltje los laat maar doordat de appel los schiet val ik bijna naar voren. In een reflex laat ik de appel los om me vast te kunnen grijpen aan de tak boven me. Met een plof komt de appel op de grond terecht. Dat heb ik weer! Ik kan nog net mijn scheldwoorden binnenhouden, ik wil niet het slechte voorbeeld geven aan Aldyn, mijn kleine zusje van zes die onder de boom met een vriendinnetje aan het spelen is. Ik hoop dat de vrede bewakers niet hebben gezien dat ik de appel heb laten vallen. Misschien kan ik de appel in de mand leggen, en heeft niemand het door. Snel klim ik naar beneden. Van drie meter hoog spring ik op de grond. Zodra ik overeind kom en zoek naar de appel, heb ik door wat er aan de hand is.
‘Stop!’ schreeuw ik terwijl ik een poging doe om de appel uit de handen van mijn zusje te slaan, maar het is al te laat. Ze boord haar tanden door de zure schil van de appel. Aldyn is zo geschrokken door mijn geschreeuw dat ze de appel uit haar handen laat vallen, nog voor ze een hap heeft genomen. Haar grote blauwe ogen lijken nog groten en kijken mij geschrokken aan. Ze heeft geen flauw idee dat deze hap haar tien zweepslagen zou kunnen kosten. ‘ga naar mama toe. Nu!’ fluister ik dwingend naar haar. Het vriendinnetje, volgens mij heet ze Kuoni, rent snel achter haar aan. Ik blijf verstijft van angst achter.
‘Aldyn is veilig’ fluister ik zachtjes tegen me zelf om rustig te worden ‘niemand heeft gezien dat zij een hap wilde nemen, ze is echt veilig. Ze is echt veilig!’ ik hoor de voetstappen van de vredesbewakers al. Ze zijn waarschijnlijk op mijn geschreeuw af gekomen. Snel pak ik de appel op. De tandafdrukken zijn duidelijk te zien, er is geen mogelijkheid om die te verbergen. Ik neem een grote hap van de appel. Het sap druipt langs mijn kin. Hier in district 11 zijn er maar weinig mensen die een appel hebben gegeten terwijl iedereen ze plukt. Zodra de appels geplukt zijn worden ze vervoerd naar het Capitool, en wij krijgen onze loon. Het is niet veel. Je kunt er net van rondkomen, en net betekent ook echt net. Het gestamp wordt luider en als ik opkijk zie ik de vredesbewakers aan komen lopen. Het zijn er drie, eentje loopt voor op zijn twee collega’s lopen achter hem. De ene is heel lang en de ander is juist heel klein. Waarschijnlijk is de kleinste niet groter dan ik. Ik neem snel nog een hap van de appel. Mijn zweepslagen heb ik toch al te pakken, dus dan kan ik net zo goed genieten van de appel.
Met een ruk draai ik mijn hoofd om. Ik was zo gefocust op de bewakers dat ik niet had gehoord dat er van de andere kant ook nog iemand aan kwam. Het is niet nog een vredesbewaker. Je kunt het horen aan de voetstappen. De vredesbewakers stampen zo hard dat de grond soms wel mee lijkt te dreunen. Waarschijnlijk licht het aan de grote stevige schoenen van de bewakers. In 11 heeft bijna niemand schoenen, als ze hun best doen kunnen ze met de wind mee lopen zodat je niets anders hoort dan het ritselen van de bladeren in de wind.
Er zijn nog geen reacties.