1A
maar ook een stuk ingewikkelder werd
'Zo jongens, ik ga!' Ik stond in de deuropening te wachten op een antwoord, klaar om de deur dicht te gooien en weg te gaan. De koude buitenlucht kietelde in mijn nek, terwijl de aangename temperatuur binnen het huis nog steeds mijn handen verwarmde. 'Mam? Men?'
Er kwam geen reactie, maar ik gooide de deur toch maar gewoon dicht: Menno en mijn moeder sliepen blijkbaar nog. Dat was niet zo gek, want Menno had me gisteren bij het avondeten nog ingewreven dat hij pas om half twaalf op school hoefde te zijn. Helaas had ik, hoewel het ook voor mij toetsweek was, de pech om gewoon om half negen te moeten beginnen: er lag op school een schoolexamen maatschappijleer op me te wachten.
Een beetje haastig liep ik door het voortuintje richting mijn fiets, die een beetje zielig tegen het scheve tuinhek aanhing. Bij elke stap hoorde ik de sneeuw on mijn voeten knerpen, maar ik merkte pas dat het witte goedje verraderlijk glad was toen ik bij de fiets was aangekomen. Ik gleed uit en kwam, bij gebrek aan iets om vast te grijpen, hard op mijn kont terecht. 'Fuck!' zei ik verontwaardigd, en ik bleef van schrik even in de sneeuw zitten. Ineens zag ik dat de achterband van de fiets compleet leeggelopen was. Ik herhaalde het F-woord nog een keer en krabbelde toen snel op, want inmiddels had ik al niet zo veel tijd meer.
'Nou, dan maar met de tram.' Zuchtend haalde ik de huissleutel onder de plantenpot bij de voordeur vandaan en begon het slot open te peuteren. We hadden nog maar één huissleutel omdat we nog niet zo lang in het huisje woonden, en die lag altijd onder die pot, zodat we hem alledrie konden gebruiken.
Ik grijnsde, ik kon niet geloven dat ik dit echt ging doen. Ik griste het tramabbonnement van Menno van de aanrecht. Daarna stormde de trap op en probeerde Menno wakker te schudden. 'Men? Hé, slaapkop.' Hoewel het de bedoeling was dat hij wakker zou worden, fluisterde ik toch, misschien wel omdat ik me schuldig voelde. De jongen vertoonde, onverstoorbaar als een blok beton, geen reactie. Zuchtend schudde ik nog een keer aan zijn schouder, terwijl mijn ogen de kamer rond gingen, op zoek naar een andere oplossing. Op zijn bureau lag, buiten een berg met kleren en schoolboeken, een blokje met post-its. Daar schreef ik een boodschap op en plakte die op zijn wekker, die ik een half uurtje eerder zette: genoeg tijd om de band te plakken. Giechelend als een kwajongen die een streek uitgehaald heeft liep ik de trap af en daarna ook voor de tweede keer die morgen het huis uit, maar nu definitief. Ik kon de tram al aan zien komen rijden en begon, voor zover dat mogelijk was over de gladde sneeuw, te rennen.
Opgelucht klauterde ik even later de tram binnen en liet mijn abonnement zien. Het was nog rustig in de tram omdat dit een van de eerste haltes was. Ik plofte op een leeg bankje neer, op hetzelfde moment dat de tram ging rijden, en haalde een samenvatting maatschappijleer uit mijn tas. Het lukte me niet zo goed om de stof tot me te nemen, want mijn blik werd steeds als een magneet naar de omgeving buiten de tram gezogen, maar ik bleef toch proberen de tekst in mijn hoofd te krijgen omdat ik nog niet zo heel goed geleerd had.
Bij elke halte werd het drukker in de tram. Normaal bleef het stoeltje naast mij vrij lang leeg, de mensen hier hadden nu eenmaal liever hun eigen bankje als dat nog mogelijk was, maar nu ging er bij de tweede (of derde, dat weet ik niet precies meer) halte al iemand op zitten. Ik bleef naar de samenvatting staren, blij dat ik eindelijk een manier om me te concentreren had gevonden.
'Hallo!' De jongen was blijkbaar bovengemiddeld vriendelijk, want de meeste mensen groetten je niet als ze naast je kwamen zitten. Ik keek op en verslikte me toen ik in zijn diepe, grijsblauwe ogen keek. Zo zeg, die zag er goed uit!
Nadat ik was uitgehoest en de zenuwen een beetje onder controle had gekregen, glimlachte ik naar hem en hoopte dat hij me niet vreemd zou vinden. 'Goeiemorgen...' Mijn stem klonk schor, waarschijnlijk door het hoesten.
De jongen moest lachen. 'Ik was even bang dat je zou stikken!' Hij stak zijn hand naar me uit, die ik aarzelend aannam toen hij bemoedigend lachte. 'Ik ben trouwens Jur.'
'Aangenaam. Ik ben Izzy, nouja, eigenlijk Izza, maar dat is een beetje een vreemde naam, dus...' Ik glimlachte verontschuldigend. 'Ik denk dat mijn ouders dronken waren toen ze dat bedachten.' Het was de grap die ik altijd maakte als ik me voorstelde, en ook deze keer had hij succes, want Jur moest opnieuw lachen. Ik zuchtte opgelucht, blij dat ik iets gezegd had dat in de smaak viel, en liet mijn ogen over zijn gezicht glijden.
Op zijn jukbeenderen, naast zijn neus, had hij een paar sproetjes. Zijn huid was gaaf – wel een beetje bleek, maar dat is natuurlijk niet zo gek in hartje winter – en het leek erop dat pukkeltjes en mee-eters hem niet in zijn greep kregen. Hij droeg een soort regenboogmuts (de onderste, dikke rand was rood, en daarboven volgden stroken met alle kleuren van de regenboog), waar hier en daar een pluk donkerbruin, krullend haar onder vandaan piepte.
In andere woorden: hij was geweldig en het was een wonder dat hij met míj wilde praten. Zenuwachtig haalde ik een hand door mijn haar en probeerde het een beetje te fatsoeneren. Normaal had ik niet zo veel contact met jongens, en als ik al twee woorden tegen ze durfde te zeggen, dan liep het gesprek daarna spaak. Ik wist nooit wat ik moest zeggen en als ik dan eindelijk wat bedacht had, klonk het altijd zo dom dat ik de woorden gewoon maar weer inslikte.
'Euh – is er iets?' De jongen glimlachte verontschuldigend en ik realiseerde me dat ik al een tijdje in gedachten naar hem had zitten staren. Ik sloot mijn mond en probeerde de schaapachtige uitdrukking van mijn gezicht te vegen.
'Nee, eh, er is niets! Beetje weinig geslapen, sorry...' Op de een of andere manier gebeurde het tegenovergestelde van normaal: ik sloeg niet dicht, ik begon te ratelen. Het was duidelijk: dit was een bijzondere jongen, anders dan het stereotype dat ik tot nu toe vaak was tegengekomen. De nieuwe hoop zorgde ervoor dat mijn hart opsprong, zoals wanneer je in de achtbaan zit.
'Gelukkig. Maar, mag ik je wat vragen? Beetje dom, maar... ik weet eigenlijk niet waar ik eruit moet. De... de Emmastraat?' Hij glimlachte zo lief dat mijn hart er bijna van smolt, als chocolade bij een hoge temperatuur, en door mijn ribbenkast naar beneden droop. Het was geen onprettig gevoel en ik kon niet anders dan glimlachen. Gelukkig dacht ik er wel aan om mijn hoofd even richting het raam te draaien, zodat hij het niet zou zien en een vreemde indruk van me zou krijgen. Op dat moment zag ik het uithangbord van een advocatenkantoor en realiseerde me waar we waren. 'Dan moet je er nú uit!'
'O, bedankt hè! Nou, misschien zie ik je nog wel.' De tram begon vaart te minderen en de jongen stond op. Hij glimlachte nog één keer en draaide zich toen om richting de deur. Even later liep hij de tram uit en trok mijn euforische gevoel met zich mee. Hij verdween even snel als hij in mijn leven verschenen was.
Er zijn nog geen reacties.