002. || Lena Evanuels.
Zuchtend verliet ik mijn kamer. Ik had een koffer in mijn hand. Heel veel zin had ik ook niet, maar ik had wel zin om even alleen in een huis te zijn. Tenslotte zou ik niet eens alleen zijn, ik had die bijzondere kinderen. Opa zei dat die bijzondere kinderen speciaal waren om het huis te beschermen tegen indringers. De namen wist hij niet, alleen er waren twee kleine bijzondere kinderen en broer en een zus. Hun hielden van mensen plagen, alleen ik wist niet wat hij daarmee bedoelde. Plagen kon ook iets anders zijn dan hij zei.
‘Meisje toch,’ had hij gezegd toen ik mezelf huilend in zijn schoot gooide, ‘zal opa je eens een verhaal vertellen toen ik nog een klein kind was en in een kostschool werd gegooid?’
Dát was zijn troostmanier. Ik vond die verhalen altijd geweldig, hoe hij al zijn streken uitvoerde, hoe hij niet oplette in de klas en de juf plaagde. Maar nu kon hij me niet meer troosten, hij was ver in de hemel. Ik voelde me er niet zo lekker bij.
‘Meiske, je moet naar de bus,’ riep oma schor naar boven.
Ik wist dat oma ermee zat. Ze was nog steeds in de rouw en ik zou haar voor een tijdje alleen laten zodat ik ook kon rondneuzen in de kostschool waar mijn opa vroeger op zat.
‘Lena, kom!’
Ik hoorde buiten een gebrom, wat betekende dat de bus er was. Ik schuifelde naar beneden met mijn overvolle koffer en gaf oma een kus. Ik beloofde haar dat ik elke dag wel zou bellen als ik bereik had, en ik beloofde ook dat als het mis ging ik naar de dichtstbijzijnde bushalte zou lopen. Daarna liet ze me uit.
Ik liep het kleine trapje op en kreeg een kaartje van de buschauffeur die ik betaalde. Ik keek de bus rond. De bus was verder leeg, maar dat was geen wonder. De kostschool was niet heel erg beroemd onder de mensen en daarom moest de kostschool dus gesloten worden. En de meeste mensen durfden ook niet naar de verlaten kostschool. Ze zeiden dat het er spookt. Maar ik ben geen watje, en geloofde daar dus ook niet in.
‘Wilt u gaan zitten? Ik ben achter op schema,’ klonk de stem van de buschauffeur in mijn oor.
Zijn adem stonk, hij had vast gedronken. Hij zag er ook niet op zijn best uit. Moest ik hier nu wel instappen? Ik liep naar een plekje in de bus en besloot op de achterbank te gaan zitten. De chauffeur, op zijn kaartje stond John, stak een sigaar op en deed de deur van de bus met een hendel dicht en hij trapte toen op het gaspedaal. In volle vaart reden we naar een dicht bos wat ongeveer een uurtje duren. Eenmaal in het bos voelde ik me niet op mijn gemak. In het bos was het erg mistig.
Opeens zag ik de sigaar uit Johns mond vallen, zo op de grond. Het stuur draaide in een snelle vaart naar links en we klapten tegen een boom. De boom was harder dan anders, want de boom boorde zich in de bus, en ik merkte dat John ter plekke was overleden. Maar nu was de boom op weg naar mij. Ik wilde naar links of naar rechts schuiven, maar dat lukte niet. Ik zat vast, het leek alsof iets me tegenhield. De boom minderde zijn vaart niet. Ik probeerde mijn riem los te trekken maar dat lukte niet.
Opeens besefte ik dat de bus niet naar voren ging, maar de boom wel. De boom liep. Ik wist dat er een mes in mijn rugzak zat en pakte die er zo snel mogelijk uit. De boom was er bijna. Ik stak het mes naar voren, maar de boom liet het ijzer verbuigen en kwam recht voor me tot stilstand. Ik merkte nu pas dat mijn wangen nat waren van de tranen. Ik probeerde de riem los te krijgen, en nu lukte het wel. Ik hoopte dat het niet echt gebeurd was. Ik moest kijken naar John. Hij zou vast nog gewoon in zijn stoel zitten, met zijn sigaar en met zijn handen aan het stuur. De boom moest dan weg zijn.
‘John?’ piepte ik. Geen antwoord.
Ik tilde mijn benen op de rand en kroop naar rechts, zodat ik van de bank kon stappen. Ik taste naar mijn rugzak die nu op de grond lag. Ik pakte die en deed hem om. Ik klom over de stoel voor me heen. Doordat er een heel gat tussen de stoelen was, steeg er mist op in de hele bus. Ik rilde van de kou. Deze kou was anders. Ik hield mijn voeten horizontaal naast elkaar en pakte van achter de stoelen vast. Ik balanceerde op de stukken zonder dat ik een stoel had om vast te grijpen en sprong daarna naar de stoel waar John in zat.
Maar hij was niet levend. Zijn gezicht zat onder het bloed en de sigaar lag net naast de grote opening. Ik schrok zo erg dat ik naar achter viel, in het vochtige gras, en kon niets meer zien door de enorme mist wolk. Nog meer tranen welden op in mijn ogen. Ik stond op en rende door de grote opening naar een open veld waar het huis stond. Maar toen voelde ik een grote klap tegen mijn achterhoofd, en werd alles zwart.
Ik weet het spannend te maken hè? Ik ga zo meteen nog wel wat schrijven. Is het hoofdstuk lang genoeg? (:. En bedankt voor al die lieve reacties! <3. Jullie zijn verschrikkelijk lief. Kunnen jullie dat dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken ook doen? (:.
Groetjesss!
P.S, ik heb ook best veel abo’s! Ik hou van jullie .
Reageer (7)
Heeft niemand je ooit geleerd dat je op zo'n moment niet mag stoppen? Dat heet het pesten van lezers, en is vanaf nu bij wet verboden.
1 decennium geleden:'(
OMG zoo spannend en heftig !!
1 decennium geledenBen benieuwd wat er nou precies allemaal aan de Hand is ..
Snel veder
VERDER
1 decennium geledenomygod doorrr
1 decennium geledenzoooo spannend! schrijf doooooor! we want more:)
1 decennium geleden