Wedstrijd Timshel : opdracht 3
Daar sta ik dan. Klaar om te vechten, klaar om mijn eigen leven op te geven voor mijn geliefdes. Ik haal diep adem, kijk weg van de grond naar het oneindige groene landschap dat zich voor me bevind. Alweer wend ik mijn hoofd af naar de plaats waar één van mijn geliefdes staat, maar deze keer is het een verschil. Tegen deze geliefde moet ik vechten. Een luide knal galmt doorheen de ruimte. Die knal doet me opschrikken uit mijn eigen gedachtes en zet ik het op het lopen, naar mijn geliefde toe.
David komt naar me toe en fluistert: ‘Hoe gaan we dit aanpakken?’
Ik haal mijn schouders op en kijk hem langdurig aan. Zijn warme groene ogen doorgronden mijn ogen waardoor ik een warm gevoel krijg in mijn lichaam. Plots duwt hij me op de grond en ontwijken we net een speer.
‘We moeten rennen,’ gil ik hysterisch. Maar natuurlijk weet ik dat we meteen een wapen moeten vinden of we zijn er geweest. Angst overspoelt mijn lichaam, ik kan haast niet meer bewegen.
‘Kom op,’ zegt hij terwijl hij me een duw in de rug geeft.
Ik voel me enorm slecht, wat na dit weten we niet wat er gebeurd. We rennen de groene vlakte over, op zoek naar iets waar we kunnen schuilen. Plots trekt David me een grot in. Ik kijk even verbaasd rond want ik had eerder geen grot gezien. De grot is donker, maar net licht genoeg om te zien dat het verschrikkelijk kil en eng is. De grot heeft een raar gevoel bij me.
‘Doe even rustig, het komt wel goed’, probeert David me op te peppen, maar het lijkt niet te lukken.
‘Het is leven of doodgaan!’ schreeuw ik hysterisch. Het voelt aan alsof ik helemaal achterlijk ben, alsof hij niets begrijpt van wat ik zeg.
‘Dat weet ik wel, maar alsjeblief’, fluistert hij zacht.
Ik haal diep adem waarna David me naar zicht toe trekt en me een warme kus op de mond heeft. Dit had ik nodig want het kalmeert me wat. Ik ga tegen hem aanzitten en we wachten tot de ergste moordpartijen gedaan zijn, zodat wij niemand hoeven te vermoorden, of ten minste niet veel. Als ik enkele voetstappen naar onze grot hoor komen overspoelt de angst me. Als er nu iemand de grot inkomt kan die persoon ons beide dood hebben. Wij hebben niets van wapens naar mijn weten. David lijkt mijn gedachtes te lezen en steekt een mes omhoog. Ik kijk het even verbaasd aan, maar de voetstappen worden steeds maar luider en na een tijdje versnellen ze zelfs. Mijn hart bonst in mijn keel, handen zijn verkleumd en het ademhalen gaat steeds slechter door de angst.
David legt zijn handen om me heen en fluistert: ‘Ademhalen liefje, ademhalen.’
Ik sluit mijn ogen en doe wat hij zegt. Ik ga mee met zijn ademhaling maar alles is voor niets geweest als iemand de grot inkomt. Het is een vrouw, een jonge vrouw.
Ze kijkt ons geschrokken aan en vroeg: ‘Waarom zitten jullie hier?’
Wat een rare is dat? We worden één voor één afgeslacht en zij vraagt waarom we hier zitten?!
‘Waarom ben jij hier?’ vraag ik achterdochtig met een trillende stem.
‘Mijn partner is dood,’ fluistert ze zacht.
Ik merk een traan in haar ooghoek en meteen voel ik me slecht. Ikzelf kan me niet inbeelden om zonder David te zijn, en zij heeft haar partner zien sterven… Ze staat op en vertrekt zonder iets te zeggen, maar ik weet al wat ze gaat doen. Ze gaat terug en haar dood tegemoet, allemaal voor haar geliefde. Ik spring op, voor de eerste keer voel ik terug in mijn lichaam en ren haar achterna. Ze mag dit niet doen, dit wordt haar dood! Ik ren de grot uit, achter haar aan.
‘Stop!’ roep ik zo luid ik kan, maar blijkbaar niet luid genoeg.
David neemt mijn arm vast en zegt: ‘Ze hebben je al gezien, nu zitten we terug in het spel.’
Hij heeft gelijk want een ander koppel kijkt ons aan en werpt een mes. David redt ons alweer door me op de grond te duwen. Maar nu komt er een speer uit de andere kant en deze raakt me in mijn bovenarm. Ik gil het uit van de pijn. David zijn ogen staan vol paniek en angst, maar zijn gezicht is steenhard.
‘Ik zal de speer eruit halen en daarna mijn T-shirt errond spannen zodat deze het bloeden stopt.’
Ik knik zwak en laat hem begaan. In een mum van tijd is mijn arm in zijn T-shirt gewikkeld en sta ik alweer recht. De misselijkheid maakt me gek. Ik word nu eenmaal enorm misselijk als ik bloed ruik of zie.
‘Gaat het alweer?’ vraagt David met enorm veel bezorgdheid in zijn stem.
Ik knik langzaam en haal nog enkele keren diep adem. De misselijkheid ebt weg en maakt plaats voor verwarring. We staan hier al enkele minuten en nog niemand heeft ons opnieuw neergestoken. David ziet mijn blik en kijkt om zich heen. Er zijn nog 2 mensen over, naast ons natuurlijk. Net alsof iemand een schot loslaat rennen die twee op ons af.
David duwt een mes in mijn handen en zegt in topsnelheid: ‘Neem het en bescherm jezelf!’
Ik doe wat hij zegt en neem het mes over. De vrouw komt op mij af met moordlustige ogen.
‘Jij bent dood’, fluistert ze zacht.
Ik haal een wenkbrauw op en zeg: ‘Ik denk het niet.’ Waarna ik met mijn mes in haar buik stek. Alles gebeurd op een fractie van een seconde waardoor ik niet kan beseffen dat ik iemand vermoord. Ik merk dat David naar me kijkt waardoor de partner van de vrouw alle kansen heeft om David te verwonden. Maar alle angsten zijn in één klap uit mijn lichaam en hebben plaats gemaakt voor adrenaline die me de kracht geeft om David te beschermen en de man een dodelijke snee aan te brengen.
‘Waar kwam dat vandaan?’ vraagt David meteen als al het leven uit alle mensen is gevloeid.
Ik haal mijn schouders op en zeg: ‘Ik vermoed dat het de adrenaline is.’
Hij slaat zijn armen om me heen en drukt zijn lippen liefdevol op deze van mij. Een warm gevoel overspoelt mijn lichaam. David is perfect, elke kus maakt me verliefder dan ooit en nooit zou ik hem kwijtwillen, echt nooit.
‘Bravo! Jullie zijn de laatsten. Dit jaar is geen verandering op andere jaren. Er mag maar één iemand overblijven. Wie zal het worden? David of Hayley?’
Er zijn nog geen reacties.