Het meer
En plotseling waren de bomen verdwenen. Voor hen was er enkel een wijde, witte vlakte, die tot aan de horizon reikte. Dat hadden ze beiden te laat door, en ze bleven maar rennen. Zonder het zelf te beseffen, waren ze over het meer aan het sprinten, met een woeste beer achter zich. Maar het ijs kon de beer niet dragen. Met een oorverdovende KRAK zakte de beer door het ijs, en werd het ijskoude water in gesleurd. Juul en Emma hadden zich omgedraaid, en konden nog net zien hoe de beer erdoor was gezakt. Ze bleven zwaar hijgend staan, hun handen in hun zij. Maar opeens kwam bij de oevers van het meer de kop van de beer met een even luide KRAK weer boven. Hij sleepte zichzelf brullend en druipnat op het droge.
Hij keerde zijn lelijke kop en zag zijn hapjes staan. Maar hij durfde niet terug op het ijs. Briesend van woede blies hij de aftocht. Emma en Juul keken elkaar opgelucht aan. Nog steeds overdonderd over wat hen net was overkomen, keerden ze terug. Ze gingen niet dezelfde kant uit vanwaar de beer was verdwenen. Geen van beiden had nood aan een tweede ontmoeting met dat monster.
Uiteindelijk was Juul het stilzwijgen beu. “Zou die beer nog terugkomen denk je?” vroeg hij. “Ik weet het niet”, antwoordde Emma.
“We moeten het gaan zeggen tegen één of andere boswachter dat hier zo’n beest rondloopt.”. “Ik denk niet dat iedereen zou kunnen ontsnappen” zei Juul. Terwijl ze nog napratend over hun avontuur verder stapten, was het reepje land met bos steeds kleiner geworden. Juul keek achterom. Waar was het land? Ze hadden het niet gemerkt, maar ondertussen waren er sneeuwvlokjes uit de lucht beginnen dwarrelen, en ze maakten het witte meer nog witter. Terwijl ze verder liepen, was het sneeuwen erger geworden.
Juul probeerde zichzelf gerust te stellen met het idee dat hij gewoon door de sneeuw het land niet meer zag. “Zeg Emma” begon hij, want hij vertrouwde het zaakje niet helemaal “zouden we niet beter terugkeren? Ik zie nergens nog land”. Emma keek ook eens rond, en inderdaad, niets te zien. ”Oké” zei ze en ze draaide zich om om terug te keren. Maar de sneeuw had al hun voetsporen uit-
gewist. Nu wisten ze helemààl niet meer waar ze naar toe moesten. Daar stonden ze dan. Nat, verkleumd, doodsbang voor de terug-keer van de beer, en hopeloos verdwaald op een gigantisch meer. Juul begon wild op het ijs te springen, en riep dat hij terug naar huis wou. Toen hij weer neerkwam op het ijs, rommelde het diep onder hun voeten. “Wat was dat nu weer?” vroeg Juul. Zijn stem was dichtgeknepen van angst. “Ik weet het niet” piepte Emma, al even bang. Er kwam een oorverdovende KRAK!, en Emma zette haar keel open. KRRR… KRAKKK! Er verscheen een lange, diepe barst in het ijs. Emma en Juul gingen rug aan rug staan. Er verschenen steeds meer barsten, en steeds luider om hen heen hoorden ze KRAK! KRRR! KRAKKK! En opeens, boven het geluid van alle andere KRAKS, KRAK! een hele scheur ging door het ijs . Vanuit de barst steeg een geelbruine rook op. Meteen moesten ze beginnen hoesten, en werden ze duizelig. Juul hoestte luider en luider, en viel toen bewusteloos neer op het ijs. “JUUL!” schreeuwde Emma tussen twee hoestbuien in. Het werd ijl in haar hoofd, en toen ging ook zij van haar stokje. Het laatste wat ze kon zien was een lange gestalte met een wapperende cape die tussen de rook verscheen. Vlak voor haar oogleden dichtvielen, was er een lichtflits die het ganse meer verlichtte.
En toen werd het zwart.
Er zijn nog geen reacties.