Foto bij Hoofdstuk 14 - Recovering

SORRY. Echt waar. Het heeft echt veel te lang geduurd. Maar hier is eindelijk hoofdstuk 14 (:
Btw, ik heb een nieuw plaatje voor Johanna, zie je?(: ^

De nachtmerries zijn verschrikkelijk. Ze zijn gefixeerd op mijn grootste angsten, en iedereen die ik ook maar een beetje aardig vind, zie ik op de gruwelijkste manieren sterven. In de korte pauzes tussen de bewusteloosheid en nachtmerries door, hoor ik hun gegil nog na in mijn oren. Eén harde gil overstemt altijd alles, en pas na een hele tijd heb ik door dat ik het zelf ben. Ergens in mijn hoofd hoor ik een waarschuwing dat ik stil moet blijven, omdat anders de andere tributen me kunnen horen. Maar meteen weet ik dat ook de andere tributen nu waarschijnlijk knock-out liggen door het Bloedzoekersgif. Maar ik houd daarna wel mijn mond, voor zover ik weet.
In de korte periodes dat ik bij kennis ben, ontdek ik waar ik ben. Ik lig in een diepe kuil, omzoomd door struikgewas. Maar erg op mijn omgeving letten doe ik niet. Ik rol me eerder op als een balletje, mijn armen om me heen geslagen. Wiegend wacht ik op de volgende koortsdroom, en hoop dat die minder erg zal zijn dan de droom ervoor. Vaak is dat niet het geval.
In flarden vang ik dingen op. Ik zie drie gezichten aan de hemel. Ik merk hoe de zon met grote sprongen langs de hemel schiet. Eerst staat hij nog in het oosten, en een droom later in het westen. Een spotgaai zingt zijn lied. Snuffelende knaagdieren die verwonderd komen kijken wat er opeens in de kuil ligt. Nu zijn er zeker opeens wel veel dieren, denk ik bitter, voor ik weer in de volgende droom val.
Minstens tien keer ben ik ervan overtuigd dat dit mijn einde wordt. Dan rol ik me snikkend op en wacht op de dood, die niet komt. Alleen een nieuwe nachtmerrie.
Vijf Bloedzoekerssteken zijn veel. Ze kunnen mensen dagenlang bewusteloos maken. Ze kunnen met gemak dodelijk zijn. Maar aangezien ik nog niet dood ben, weiger ik op te geven.
Volgens mij zijn er dagen verstreken voor ik eindelijk weer wakker wordt en er geen volgende koortsdroom is. Verdwaasd blijf ik nog even liggen. Als ik eindelijk zeker weet dat het voorbij is, strek ik me moeizaam uit. Alles doet pijn.
Ik heb het overleefd, besef ik. Op het randje, waarschijnlijk, maar ik heb het overleefd. Er is meer nodig om mij te doden.
Maar dat doet niet minder aan het feit dat ik me kapot en gebroken voel. Alles doet pijn, en elke beweging kost evenveel inspanning als tien kilometer hardlopen. Heel moeizaam kom ik overeind en kijk om me heen. Het barst van het wild, opeens. Overal is wel een vogel of een konijntje of een veldmuis. Waar waren die beesten de tijd hiervoor?
Ik ben helemaal stijf, wat me het vermoeden geeft dat ik dagen heb gelegen. Nu pas valt me mijn droge tong op, die als een stuk ruw leer in mijn mond ligt. Mijn lippen zijn gebarsten en ik heb een knallende koppijn. Ik pak een tweeliterfles en drink hem bijna helemaal leeg. Nadat ik een beetje minder uitgedroogd ben, bekijk ik de schade aan mijn lichaam. De bulten zijn groot, opgezwollen en pijnlijk, maar ik ken de bladeren die het kunnen genezen. Dus als ik die kan vinden komt het allemaal goed. De snee die ik bij het Feestmaal heb opgelopen ziet er ook wel goed uit. Er zit een beetje viezigheid in, maar zodra ik die heb weggespoeld zie ik dat er geen bloedvergiftiging is en dat het niet is ontstoken. Ik heb nog talloze andere kleine schrammen, sneeën, kneuzingen en blauwe plekken, maar dat doet er minder toe. Wat wel schrikbarend is, is hoe mager ik ben geworden. Mijn heupbotten, schouderbladen, ribben, sleutelbenen: alles steekt uit. Mijn vingers zijn heel dun en knokig geworden. Net als mijn voeten eigenlijk. En mijn armen, en benen. Eigenlijk m’n hele lichaam wel.
Moeizaam, heel moeizaam, sta ik op. Mijn hele lichaam schrijnt. Ik zet een wankele stap en struikel bijna meteen over de doorzichtige tas van het Feestmaal. Mijn humeur klaar een beetje op. Nieuwe spullen, nieuw eten. Dan kan ik er weer een tijdje mee door.
Ik begin met de doorzichtige tas, die best wel groot is. Als eerste haal ik er een set uit waarmee je makkelijk vuur kan maken. Compleet met droog aanmaakhout, lucifers en kerosineblokjes. Het neemt meteen een derde van de ruimte in de tas in. Blij leg ik het naast me en ga verder. Drie mueslirepen. Een brood. Twee appels. Een pak met droge, zoute kaakjes. Een klein pak rijst. Een volle tweeliterfles water. Een fles energiedrank. Een mooi gekarteld mes van roestvrij staal. Een kompas. En als laatste, een schoon, wit T-shirt. Nog nooit ben ik zo blij geweest met een schoon T-shirt. Maar geloof me, daar verlang je echt naar als je bijna twee weken lang in een stinkend, vies, gerafeld en bebloed T-shirt hebt gelopen. Snel wissel ik om van shirt. Ik breng de hals van het shirt naar mijn neus en snuif de geur van wasmiddel op. De geur van schoon.
Ik pak de zwarte tas en trek hem naar me toe. Hij is een stuk kleiner dan de doorzichtige, ongeveer zo groot als een kleine meloen, en zit minder vol, maar toch is hij redelijk zwaar voor zijn grootte. Als ik hem open, ben ik even teleurgesteld. Er zit maar één ding in. Ik pak het eruit en kijk ernaar. Het is een dikke metalen schijf met ongeveer een doorsnede van tien centimeter. Aan de schijf zitten twee leren bandjes. Wat kan ik hier nou mee?
Ik bind de bandjes om mijn linkerarm en kijk of het ding nog nut heeft. Nee dus. Bijna doe ik hem weer af, als ik iets zie. Een minuscuul knopje op een van de bandje. Nieuwsgierig druk ik erop. Opeens begint de metalen schijf een beetje te trillen. Er schuiven zijstukken uit, waaruit weer zijstukken uitschuiven, waaruit weer zijstukken uitschuiven. En voor ik het weet heb ik een schild van een meter doorsnede aan mijn arm hangen. Een schild! Een facking schild! In mijn vijftien jaren hier op aarde heb ik nog nooit een schild in de Hongerspelen gezien. Spelmakers houden ervan als de tributen zich minder goed kunnen verdedigen. Dan is het bloederiger.
Het schild is verbazingwekkend licht voor zijn grootte. Maximaal een kilo, waarschijnlijk minder.
De grijns op mijn gezicht is bijna even groot als die van de kat uit Alice in Wonderland. Als de wereld aan mijn humeur zou weerspiegelen, dan zou de wereld vol zonneschijn en regenbogen en dansende eenhoorns en roze en Nutella zijn.
Met tegenzin gesp ik het schild af en leg het op de grond. Mijn vingers sluiten zich om mijn bijl en ik hef hem hoog in de lucht. Ik wil mijn schild niet beschadigen, maar ik moet weten of hij me goed beschermt. Met een klap en veel vonken komt mijn bijl neer op de rand van het schild, waar ik het minste last zal hebben van eventuele schade. Ik til mijn bijl weer op en inspecteer het schild. In een plotselinge ingeving bekijk ik ook de bijlkop, en zie dat er een deukje in de vlijmscherpe stalen rand is gemaakt. Met dit schild is bescherming verzekerd.
Ik laat me op de grond zakken en begin met een steen de bijl te slijpen. Als ik het deukje er bijna uit heb, begint het gerommel weer. Het teken dat er aarde verdwijnt. Ik klim in een boom en kijk hoe ver weg het nog is. Van schrik val ik bijna uit de boom. Nog geen kilometer verder begint de zee, en het bos is bezig om in een rap tempo weg te zakken. Zo snel ik kan klim ik de boom uit, en de laatste vier meter spring ik. De zachte bosgrond vangt de klap goed op en ik voel gelukkig geen steken in mijn enkels. Haastig prop ik alles in de rugzakken, laat het schild weer kleiner worden, en berg dat ook op. Een seconde later sprint ik weg.
Mijn hele lichaam doet pijn onder de last van de inspanning. Mijn spieren komen in opstand en een dreunende koppijn steekt op. Maar ik blijf doorsprinten, het gebulder vervaarlijk luid achter me klinkend. Ik heb het gevoel dat ik al een half uur loop te sprinten – waarschijnlijk is het pas vijf minuten – als het gebulder ophoudt. Hijgend vertraag ik mijn pas, maar ik weiger om stil te blijven staan. Ik wil zo veel mogelijk afstand tussen mij en de zee.

Diana strijkt door de bronskleurige haren van Delphino. Ze is gister al bijgekomen, maar Delphino heeft meer steken gehad dan zij. Ze hoopt maar dat hij snel bijkomt.
Het zonlicht wordt gefilterd door het groene gordijn van klimop wat voor de grot hangt waar ze in zitten. Kleine zonnestraaltjes doorbreken het kleed van groen en geven het kleine beetje licht wat nodig is om elkaar te zien. Fijne dauwdruppeltjes die aan de bladeren hangen weerkaatsen het licht alle kanten op, en veroorzaken een discobol effect.
Diana pakt de geneeskrachtige bladeren uit haar rugzak die ze gisteren had gevonden. In de bossen van District 9 zitten nog regelmatige Bloedzoekersnesten, al heeft het Capitool er wel een aantal weggehaald zodat het wild niet de hele tijd wordt vergiftigd. Maar er zitten er nog genoeg nesten dat Diana de bladeren vaker heeft moeten gebruiken dan ze eigenlijk wilde.
Nadat ze de bladeren heeft fijngesneden en er wat water bij heeft gedaan, doet ze het papje op haar eigen bulten en die van Delphino. Er zijn verschillende manieren om de bladeren fijn te maken, maar dit was toch wel de meest steriele. Delphino is heel vaak gestoken, en ze hoopt maar dat de bladeren genoeg van het gif opnemen om hem te laten leven.
Ze is net klaar als het gebulder wat ze de afgelopen dagen vaak heeft gehoord weer begint. Ze pakt de digitale kaart uit haar rugzak en kijkt hoe de zee weer land opslokt. Al meer dan de helft van de Arena is in het water verdwenen. Zij en Delphino zitten nog ver genoeg van het water vandaan. Voorlopig.
Diana ziet hoe het meisje uit 7 – Johanna, had Delphino haar verteld – zo snel als ze kan wegrent van het water, waar ze gevaarlijk dichtbij zat. Die is dus ook weer wakker. Gisteravond was de jongen uit 1, Jared, ook weer bijgekomen. Delphino zal de laatste zijn, als hij wakker wordt.
Een kreun laat Diana opschrikken. Delphino kreunt nog een keer en beweegt dan. Met moeite opent hij zijn ogen. De diep zeeblauwe irissen boren zicht recht in de hare. Dan begroet hij haar met schorre stem.
‘Hé, schoonheid. Heb je me gemist?’

Jared loopt moeizaam door de bossen. Elke spier doet pijn, elke beweging doet pijn, elk lichaamsdeel doet pijn; alles doet pijn. En hij heeft geen flauw idee hoe hij de bulten moet behandelen. In District 1 hebben ze geen Bloedzoekersnesten, alleen soms in de sloppenwijken. Hij heeft alles in de EHBO-doos al geprobeerd, maar niks lijkt te helpen. Hij had ooit iemand in de Spelen de bulten zien behandelen met wat planten, maar Jared wist niks van planten. Het boeit hem ook niks. Waarom zou je planten nodig hebben als Beroeps? De Beroeps hebben alles in hun voorraden, en anders krijgen ze het van sponsors.
Sponsors. Dat is het. Voor hij het doorheeft, is hij al bezig met roepen.
‘Yo! Pearl! Shinos!’ Hij roept de namen van zijn mentoren zo hard hij kan. ‘Kunnen jullie me niet wat sturen? Die pijn gaat niet zomaar weg!’
Er komt geen antwoord. Geen teken. Geen zilveren parachute. Geen geneesmiddel.
Geven ze niet om hem? Willen ze niet dat hij de Spelen wint? Heeft hij eigenlijk wel sponsors? Het kan bijna niet anders, toch?
Jared begint te twijfelen. Delphino is een geduchte tegenstander, dat weet hij uit ervaring. Ze hebben rug aan rug gevochten tijdens het Bloedbad. En dat wicht uit 9, die is gevaarlijk. Met die twee zwaarden van haar is ze bijna onverslaanbaar. Zij is de bitch die Julie heeft vermoord. Hoeveel tributen zal ze al gedood hebben? En dat meisje uit 7, hij heeft haar zwaar onderschat. Ze heeft zich voorgedaan als een huilebalk, een jankende nietsnut. Maar ze is alles behalve dat. De precisie waarmee ze haar bijl in de rug van het meisje uit 5 heeft gegooid, bijna onvoorstelbaar. Jared is nooit goed geweest in het werpen van bijlen. Te zwaar, te lomp… Maar dat ene meisje had zonder enige moeite het lompe ding midden in de rug gegooid van een meisje vijftien meter verderop. Jared weet dat je daarmee door de ruggenwervels en het zenuwkoord snijd als een mes door boter. En daarna het hart en de longen doorboort. Dat meisje heeft de skills van een Beroeps. Ze heeft hem en iedereen voor de gek gehouden, en ze zijn allemaal met ogen open in haar list gelopen. Hij weet zeker dat ze nu rijen met sponsors zou hebben.
Zouden die drie tributen al zijn sponsors hebben gestolen? Nee, dat is onmogelijk. Hij moet nog wel sponsors hebben. Hij is een Beroeps, verdomme! Maar diep in zijn hart weet Jared het niet meer zeker.
Een zilveren flits haalt Jared uit zijn peinzen. Hij lacht hardop als hij de zilveren parachute ziet. Hij rukt de zilveren stof van het potje af wat eronder hangt draait het open. Terwijl hij het spul op de bulten smeert, vraagt hij zich af hoe hij ooit zo aan zichzelf had kunnen twijfelen. Hij heeft sponsors genoeg, dat is zojuist gebleken. Hij is een Beroeps, en zo hoort hij zich ook te gedragen.
Maar het zaad van de twijfel is gezaaid en knaagt nog steeds vanbinnen.

Ik stop pas met rennen als ik de bladeren zie die de steken genezen. Ook omdat ik een steek in mijn zij heb gekregen, maar dat doet er nu niet toe.
Ik laat me op de grond zakken en begin de bladeren te plukken. Ik kauw erop en doe het prutje daarna op de bulten. Ik slaak een zucht van verlichting als de bladeren het gif opnemen. Niet de schoonste geneesmanier, maar nu wel de snelste en handigste.
Nadat ik de bulten heb behandeld, pak ik mijn tas opnieuw in, omdat alles een rotzooi is door mijn overhaaste vertrek. Niet alles past in mijn grote tas, dus ik doe een ander deel in de doorzichtige en bind die met touw vast aan de grotere. Ik hijs alles op mijn rug en kijk of het stevig vast zit. De twee werpbijlen hang ik aan mijn riem. Daar hangen ze samen met het gekartelde mes van het Feestmaal en de twee messen in de dubbele schede van de Hoorn. Ik wil net op pad gaan, als mijn maag rommelt. Ik heb in mijn plotselinge vlucht geen aandacht gegeven aan eten en merk nu pas dat ik sterf van de honger. Ik vis een appel en de laatste cracker uit mijn rugzak en al etend ga ik op weg. Het is grappig hoe veel wonderen een klein beetje eten kan doen. Het suiker en zout zorgen ervoor dat ik me veel energieker voel, en niet meer als een slappe vaatdoek.
Ik pak het kompas en zet koers richting het westen, waar ik de zon achter de heuvels heb zien ondergaan. Want dat is waar ik nu heen wil, de heuvels, en dat is waarschijnlijk waar de Spelmakers me ook heen willen hebben. En ik heb nu even helemaal geen zin in hun irritante opjaagmethodes met orkanen en bosbranden. Een andere keer misschien, maar nu even niet. Nu wil ik water vinden zodat ik mijn flessen kan vullen en ik me kan wassen.
Ongeveer een kwartiertje later kom ik weer bij de beek. Ik berg het kompas op, omdat ik weet dat de beek in de heuvels ontspringt en ik hem dus gewoon kan volgen om bij de heuvels te komen. Ik volg de beek nog een klein stukje, tot ik bij een dieper deel kom waar ik me beter kan wassen. Ik laat mijn rugzak op de grond ploffen en stap met kleren en al het water in. De zachte koelte van het water helpt tegen de hitte van het middaguur. Ik poedel even in het zacht kabbelende water, waarbij ik me van top tot teen was, tot er geen vuiltje meer op mijn huid zit. Ik peuter met een mes zelfs het vuil onder mijn nagels vandaan. Daarna vul ik mijn flessen met water, en was het andere vieze witte T-shirt, tot het weer wat schoner eruit ziet. Ik drink wat, laat me even opdrogen in de zon, maar ga daarna gewoon weer door. Ik moet vaart maken, wil ik niet ingehaald worden door het water.
Urenlang loop ik door. Ik bereik de uitlopers van het glooiende heuvellandschap, en merk nu dat de heuvels steiler en hoger zijn dan ik had verwacht. Elke klim omhoog is een marteling voor mijn voeten, die langzaam onder de blaren beginnen te raken. De hitte is slopend. Maar een soort oerangst is in me wakker geworden, en ik blijf lopen, als een opgejaagd dier wat vlucht voor het gevaar. En dat is wat ik eigenlijk ook ben nu. Een opgejaagd dier, gevangen en ingesloten door de jager. Ik kan geen kant op. Ik ben een gevangene, een slaaf. Woede borrelt in me op. Ik zal hier niet sterven. Ik zal in vrijheid, sterven, hoe dan ook. En ik zal de Spelmakers laten zien dat niemand, maar dan ook niemand, Johanna Mason tot zijn slaaf kan maken.

Reageer (15)

  • Memoria

    (H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(H)(flower)

    1 decennium geleden
  • Memoria

    ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga doorga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga doorga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga doorga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga doorga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door ga door!!!!!!!!!!!!!(tromgerofel op tafel)

    1 decennium geleden
  • Teal

    Ga je door?(yeah)

    1 decennium geleden
  • mayla

    ben zo blij dat je verder gaat!!!! dit is echt een heel goed verhaal :)
    snel verder!!
    xx

    1 decennium geleden
  • katl1

    verder!!!

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen