Kwijt --Nederlands
Bijtend op mijn lip kijk ik het kleine kamertje rond. Voor mijn gevoel wacht ik al uren, terwijl het pas minuten zijn. Wat zal hij doen als hij mij ziet? Hoe zal ik reageren, als ik hem weer zie? Straks herkent hij me niet, wat dan? Ik ga langzaam op de leuning van de bank zitten. Nog geen tel later sta ik weer op. Ik loop van de ene kant van de kamer naar de andere. Mijn gedachtes dwalen verder af. Wat als hij me niet wil zien? Zal hij weglopen en de deur dichtgooien? Mij achterlaten met zijn vrienden, die waarschijnlijk geen idee meer hebben wie ik ben? Hij wordt vast boos op me. Boos dat ik hem heb opgezocht. Boos dat ik ben teruggekomen. Straks is hij zo boos dat hij me slaat. Ik zou de klappen nemen. Ik zou hem laten uitrazen en wachten totdat hij klaar is. Hij heeft een reden om boos te zijn. In de gang hoor ik voetstappen. Ik werp een laatste blik in de spiegel. In de blauwe ogen van het meisje zie ik maar één ding; angst. Ik kijk om zodra de deur opengaat. Ik staar naar de jongen die binnenkomt, maar het is hem niet. Ook de tweede, de derde, het is hem niet. Even verlies ik alle hoop. Wat als hij niet komt? Na de vierde jongen zie ik hem. Hij loopt lachend naar binnen met zijn hoofd naar beneden gebogen. Zijn lach. Als er iets is wat ik heb gemist is het zijn lach die alles beter maakt. Ik dacht dat ik hem kwijt was. Dat onze liefde alleen in mijn hoofd bestaan heeft. Maar de manier waarop hij opkijkt, de manier waarop zijn ogen zich in de mijne boren, de manier waarop zijn lach wegsterft. Allen bevestigen ze wat ik jarenlang als droom had gezien. Ik hoor amper dat de andere jongens stoppen met praten. Het enige wat ik hoor is zijn ademhaling en mijn eigen gedachten. Toe nou, zeg iets! Ik slik de brok in mijn keel door, maar daarvoor moet ik mijn tanden van mijn lip halen. Met als gevolg dat er langzaam tranen in mijn ogen vormen. Een eenzame traan rolt naar beneden. Ik wil naar de jongen toelopen en hem zeggen hoeveel ik van hem hou. Maar mijn lichaam is bevroren. Heel voorzichtig loopt hij naar voren, alsof hij mijn gedachten kan lezen. Eén, twee, drie stappen. Hij steekt zijn hand uit en veegt de traan weg, maar na de eerste volgen er meerdere. Zijn ogen laten de mijne geen seconde los. En de keren dat hij zijn ogen sluit om te knipperen lijkt het hem te verbazen dat ik er daarna nog ben. Net zoals het hem verbaast dat ik echt ben. De tranen maken mijn zicht wazig, waardoor ik hem bijna niet meer zie. Hij buigt zijn hoofd langzaam naar voren. De laatste dertig centimeter tussen ons overbruggend. Ik sluit mijn ogen en wacht. Als een veertje zo licht voel ik zijn lippen op de mijne. Nog geen seconde of ze zijn weer weg. Ik open mijn ogen en kijk meteen weer in de zijne. Zijn gezicht hangt zo dicht boven het mijne. Sorry. Ik had nooit weg moeten gaan. Het spijt me. Er is geen dag voorbij gegaan dat ik niet aan je dacht. Ik wil het schreeuwen. Ik wil alles wat ik de afgelopen jaren heb opgekropt uitschreeuwen, maar het lukt niet. Het enige wat ik kan doen is naar hem kijken. Hopen dat de tranen genoeg zeggen. Hij drukt zijn lippen voor een tweede keer op de mijne, deze keer wat harder en langer. Alsof hij moeite heeft om me weer los te laten. Hij kijkt me aan met een blik vol woede en pijn. Ik weet dat ik je pijn heb gedaan. Het spijt me. Het spijt me zo. Ik voel een nieuwe lading tranen komen. Ik doe geeneens moeite om ze tegen te houden, het heeft toch geen zin. Uit het niets verzacht zijn blik. De woede verdwijnt en wordt ingeruild voor iets dat lijkt op vergeving. Zijn handen glijden over mijn wangen. Voor een derde keer voel ik hoe hij zijn lippen op de mijne drukt. Ik leg mijn handen in zijn nek. Zijn handen houden mijn gezicht nog steeds vast. Ik druk hem dichter naar me toe, bang om hem weer kwijt te raken. Maar hij is sterker en laat me toch voor een seconde los.
‘Het spijt me. Ik had nooit weg moeten gaan. En… en ik hou van je.’ Met moeite krijg ik de woorden over mijn lippen.
‘Het spijt mij. Ik had je nooit weg mogen laten gaan. Elke seconde dat je weg was heb ik je gemist. Ik hou van jou, voor altijd.’ Fluistert hij. Nog voor ik iets kan terugzeggen voel ik zijn lippen weer. Ik ben hem niet kwijt, ik ben hem nooit kwijt geweest, en ik ga hem ook nooit kwijtraken.
Er zijn nog geen reacties.