Opdracht 2
De Skoda Yeti had de beste vering van alle auto's waar ik tot nu toe in gereden had: de auto gleed bijna over de onverharde weg omhoog. Ik reed rustig, want ik had voor het eerst in de afgelopen maand geen haast. Toen de radio de eerste klanken van een nummer van Incubus, de band waarvan ik de zanger was, inzette, draaide ik het volume uit. Het klokje in het dashboard vertelde me dat het half zes 's avonds was.
Op dit moment liep de rest van de band waarschijnlijk net het gebouw van de platenmaatschappij binnen. Ik giechelde als een eersteklasser die voor het eerst een lesuur spijbelde terwijl ik aan hun gezichten dacht, zodra ze door zouden krijgen dat ik niet zou komen opdagen. Eerlijk gezegd geloofde ik zelf ook nog steeds niet dat ik dit echt deed. Ik voelde me zo opgelaten dat ik spontaan begon te zingen. Hoe ironisch, maar ook wel begrijpelijk, was het één van onze eigen nummers.
Na een kwartiertje rijden bereikte ik de top. Vanaf daar kon je overdag de hele stad zien en als het donker was, zorgde de straatverlichting voor een betoverend plaatje, dat zo op een ansichtkaart zou kunnen staan. Ik parkeerde de auto en stapte uit, genietend van het uitzicht. Het was herfst en dus begon het inmiddels donker te worden. Er stond een gure wind hierboven, die mijn haar door de war gooide, maar dat maakte nu opeens niet meer uit: hier op deze berg was er geen constante druk om perfect te zijn. Gelukkig werd ik hier niet constant gevolgd, in tegenstelling tot in de stad. Daar sprongen vaak ineens paparazzi's uit bosjes, of werd ik herkend door toevallige voorbijgangers. Sommige mensen stuurden mij zelfs mailtjes waarin ze vertelden wat ze van mij of van onze band vonden, of dat nou negatief of positief was. Ik verbaasde me er nog iedere keer dat ik zo'n mail ontving over hoe negatief sommige mensen wel niet konden zijn, alsof ze dachten dat ik van steen was.
Ik durfde mijn gevoelens niet zo snel meer te laten zien. Het was een harde wereld waarin ik leefde, en die wereld had ervoor gezorgd dat ik weer een beetje in mijn oude gewoontes was teruggevallen. Zuchtend ging ik op een steen zitten, aan de rand van het plateau, en staarde naar de lichtjes van de stad. Ik moest ineens aan een herinnering uit mijn middelbareschooltijd denken en sloot verlangend mijn ogen.
'Dat is niet waar!' zei Lissa verontwaardigd. Ze pakte een speldje en begon in de weerspiegeling van het raam haar haren goed te doen. De wind speelde met het groengeruite rokje van haar schooluniform.
'Ik weet dat het wel waar is,' zei ik stellig, terwijl ik moeite moest doen om mijn blik niet naar haar borsten af te laten dwalen. Waarschijnlijk was ze dat inmiddels wel gewend, want de meeste jongens op school hadden hetzelfde probleem.
'Jij weet helemaal níks,' siste ze, 'want jij bent niemand. He-le-maal niemand.' Ze maakte aanstalten om weg te lopen, maar ik greep haar arm vast.
'Toevallig,' hield ik vol, 'ben ik wel iemand, want ik sta hier.' Ik verstrakte mijn greep op haar arm en zag dat ze zich afvroeg wat er aan het gebeuren was. 'En toevallig weet ik het zeker – en heel veel mensen zullen het binnenkort ook zeker weten.'
Ze kneep haar ogen tot spleetjes en keek me achterdochtig aan. Toen zuchtte ze. 'Oké, wat moet je?'
'Eén dollar?' vroeg ik, en ik kon zelf ook horen dat het dwingende uit mijn stemgeluid was verdwenen. Mijn standaard wanhopige, onderdanige onderklank was ervoor in de plaats gekomen. 'Ik heb geen geld meegenomen en mijn eten is op.'
Ze lachte. 'Is dat alles?'
Ik liet haar arm los en glimlachte een beetje dommig, niet wetend wat ik daarop moest antwoorden. 'Ja... is dat goed? Ik bedoel, ik denk dat ik ook wel...'
Ze had haar portemonnee al getrokken en drukte me een briefje van vijf dollar in mijn handen. 'Als je na school een koffie voor me koopt.' Toen liep ze, dé Lissa Carter, lachend weg en liet mij beduusd achter voor de ingang van de school.
Zoals altijd wanneer ik aan dat moment terugdacht, kon ik een glimlach niet onderdrukken. Lissa en ik waren sinds toen onafscheidelijk geweest, tot het einde van onze middelbareschooltijd – en dat allemaal dankzij een of andere afgezaagde roddel...
Opeens kreeg ik zin om Lissa te bellen. Zij had ervoor gezorgd dat ik van een verlegen jongetje – dat eigenlijk niet bestond, zo weinig durfde ik te zeggen – was veranderd naar een persoon die zichzelf durfde te zijn. Ze was eigenlijk altijd de enige geweest waar ik alles aan kon toevertrouwen, en jarenlang mijn beste vriendin. Ik miste haar nog elke dag.
Ik voelde in mijn zak, op zoek naar mijn telefoon, maar kwam toen een half opgerookte joint tegen. In gedachten stak ik het ding in mijn mond en draaide mijn hoofd weg van de wind, zodat het uiteindelijk lukte om de joint aan te steken. Met mijn ogen gesloten wachtte ik op het fijne gevoel, waarvan ik uit ervaring wist dat het zou komen.
Ik had Lissa al een paar maanden niet gesproken. Ze was naar de andere kant van het land verhuisd, en dus zagen we elkaar alleen als ze terugkwam naar onze geboorteplaats, waar ik nog steeds woonde. Ze was inmiddels getrouwd en had twee kinderen. Het leek alsof mijn leven stil was blijven staan, want ik had nog steeds geen vriendin en aan kinderen wilde ik niet eens denken.
Plotseling landde ik hard op de grond. Ik opende mijn ogen en zag de maan op me neerkijken. Ach, wat maakte het ook uit... als zelfs de maan me steunde, kon ik net zo goed bellen. Met een onvaste hand toetste ik de cijfers van het telefoonnummer in en bracht de telefoon naar mijn oor. Het was duidelijk te merken dat ik al een tijdje niet had geblowd.
'Hallo, met Lissa?'
'Lis, met Brandon.' Door de spanning moest ik giechelen. Onze relatie was niet meer zoals vroeger en ik wist niet of dit wel een goed moment was om haar te bellen.
'Bren! Waarom bel je? Gaat het wel goed?' Ze klonk bezorgd. God, het was zo fijn om haar stem weer te horen...
'Ja! Maar weet je, ik heb het wel heel druk. En ik heb totaal geen... hoe noem je dat... ik weet even het woord niet meer...' Ik pijnigde mijn hersenen, maar kon niet op het woord komen. 'Dat je geen tijd meer voor jezelf hebt, want er zijn altijd anderen bij... '
'Privacy?' Lissa was nog altijd een betweter, maar ze voelde me goed aan.
'Ja, dat!'
'Vervelend, Bren. Hé, als ik iets voor je kan doen, moet je het zeggen, hè!'
'Ja, doe ik!' Ik voelde me opgelucht, blij dat ze me begreep.
'Ik moet nu ophangen, het eten brandt aan. Geen gekke dingen doen, hè?'
'Lis?'
'Ja?'
Ik voelde mijn keel droog worden. 'Ik mis je.'
'Ik jou ook, Bren.' Haar stem kreeg een warme, zorgelijke klank, en het gaf me kracht dat ze zo veel om me gaf. 'Hou je haaks!'
'Doeg,' zei ik, en ik voelde een warme druppel over mijn wang glijden. Na een tijdje hoorde ik hem in het dorre gras vallen.
'Dag, Bren,' zei ze, en toen klonk de kiestoon. Het gesprek was beëindigd; ik zou weer een tijdje niets van haar horen. Zuchtend keek ik naar de sterren en wilde dat Lis daar was, want dan had ik haar op zijn minst nog kunnen zien.
Na een paar minuten daar gelegen te hebben, besloot ik rechtop te gaan zitten. Ik hees mezelf overeind en werd overvallen door duizeligheid. Meteen ging ik over mijn nek en liet me hoestend terugvallen in het gras. Misschien was het roken van die joint toch niet zo'n verstandig idee geweest...
Ik wachtte een half uur voordat ik nog een keer probeerde rechtop te gaan zitten. De duizeligheid was al een stuk minder, en ik voelde me inmiddels ook alweer een beetje normaal. Even leunde ik tegen de steen, en toen besloot ik in de auto te gaan zitten. Het begon aardig koud te worden, en het was harder gaan waaien. Voor de zekerheid wachtte ik nog een kwartiertje voordat ik de auto startte en voorzichtig naar beneden reed.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd, lag er een brief op de deurmat. Dat was raar, want normaal werd alle post bij de platenmaatschappij bezorgd. Nieuwsgierig bekeek ik de envelop. Er stond geen afzender op, maar het handschrift waarmee mijn adres was geschreven kwam me vaag bekend voor. Ik legde de envelop op het aanrecht, schonk een kop koffie in en scheurde toen de bovenkant open. Toen ik hem ondersteboven hield, kwamen er twee papiertjes uitvallen. Het eerste was een gele post-it. Er stond op: Dit vond ik ergens, maar jij mag het hebben. Het tweede was een vliegticket, met als bestemming Noorwegen.
Ik kon het niet geloven en bekeek het vliegticket eens goed in het licht, alsof dan zou blijken dat het nep was. Maar er was niets geks aan te zien, en toen wist ik ineens ook waar ik het handschrift van herkende. Lissa.
Ik lachte hardop van blijdschap en greep een servet. Verwoed begon ik te schrijven, en na een uur stond er een complete song op het hemelsblauwe papier. Ik ga een weekje op vakantie, schreef ik eronder, en toen begon ik mijn koffers te pakken. Onderweg naar het vliegveld gooide ik het servet bij de platenmaatschappij in de brievenbus en een uur later zat ik in het vliegtuig, op weg naar een normaal leven – althans, voor een weekje dan.
Er zijn nog geen reacties.