Eindelijk weer gelukkig
Een familie vampiers zoeken bleek moeilijker te zijn dan ik gedacht had. Ik wist niet waar ze woonden of wat dan ook.
Het eerste wat ik moest doen was jagen. Ik koos een afgelegen bos uit, ver van elke denkbare vorm van beschaving.
Het kon toch niet zo moeilijk zijn om een beest te vangen en leeg te zuigen? Niet nu ik zo sterk en snel was.
Ik haalde voor het eerst in tijden adem en rook meteen iets. Er waren dieren niet zo ver van hier. Ze roken niet heel lekker, maar het was beter dan niets. Al snel had ik een hert te pakken, ik brak haar nek zodat ze niet zou leiden en dronk haar gulzig leeg.
Niet te geloven, maar ik had nog steeds dorst. Achter de rest aan dan maar.
Plots ving ik de geur op van iets anders, iets dat veel beter rook dan de herten. Ik ging op de geur af tot mijn opluchting merkte ik dat het geen mens maar een poema was.
Het dier rook mij ook en maakte zich klaar om tegen me te vechten. Dat kon hij niet menen. Wat dacht hij tegen mij te kunnen beginnen?
Ik vloog op de poema af en dode haar binnen de seconde. Ik had alleen de kleren die ik aan had gehad op de dag van mijn ontvoering dus ik moest erop letten dat ik ze niet beschadigde.
Ik had helemaal niets van mijn eigen spullen. Misschien moest ik die maar eens op pikken. s'Nachts wanneer mijn vader sliep zou ik mijn eigen kamer insluipen en mijn handtas met daarin mijn portefeuille, gsm, bankkaart, identiteitskaart, het begrafenisprentje van Jacob en enkele foto's die ik mee wilde nemen. En misschien nog een pen. Je weet maar nooit.
Toen ik zoveel gedronken had dat ik echt niet meer kon had ik nog steeds dorst. Hoe kon dat toch?
Ik vroeg me onwillekeurig af hoe ik er nu uitzag. Ik had mijn gezicht al maanden niet meer gezien, maar wilde ik dat wel?
Tegelijkertijd merkte ik weer op dat ik zoveel meer kon zien, horen en ruiken met mijn nieuwe zintuigen. Alles voelde ook anders. Alles was warm en zacht.
Het duizelde me. Ik had me de afgelopen twee weken altijd ergens op gericht. Nu ik even geen duidelijk doel meer had werd ik afgeleid door alles. Ik had zoveel ruimte in mijn hoofd. Ik kon zoveel tegelijk.
Ik kon de omgeving aftasten naar naderende geluiden of geuren, tegelijkertijd dacht ik aan alles wat ik me van mijn mensenleven kon herinneren, ik dacht aan Jacobs dood en aan Embry en Quil die zich nu wel zorgen zouden maken.
Ik dacht aan mijn vader die doodongelukkig moest zijn. En aan de Cullens en waar ik die nu moest gaan zoeken, of ze aardig zouden zijn. Wat als ze net zo erg waren als Johannes, of erger...
En de Volturi. Wat als ze mij kwamen zoeken?
Zorgen voor later. Eerst spullen ophalen zodat ik nieuwe kleren kon kopen. Inbreken in een winkel en het verschuldigde geld in een kassa achterlaten. Wat zouden de kranten daarvan denken?
Ik rende naar de rand van het bos en zag de naam van het park staan.
'Olympic National park.' Er stond zelfs een wegwijzer naar port Angeles iets verderop. Het lot lachte me vandaag eindelijk weer toe. Ik zou over een klein uurtje thuis zijn, toch eventjes.
Ik renden naar Forks en kwam heel vroeg in de morgen aan.
Ik glipte mijn kamer in en pakte wat ik zocht. Toen ik klaar was wilde ik net vertrekken toen ik papa zich hoorde omdraaien in zijn slaap.
Arme papa.
Ik kon niet gaan. Ik wilde eerst nog iets anders doen.
Het was heel riskant, papa zou misschien een hartaanval krijgen, maar ik kon hem toch niet zomaar achterlaten zonder iets te laten weten? Ik liep naar beneden en nam het notitieblok en de pen die erbij lag.
'Lieve papa
het spijt me echt dat ik je zo moet achterlaten.
Ik wil heel graag terugkomen, maar het is niet veilig.
Ik hou van je, vergeet dat nooit. Ik heb je nooit willen kwetsen.
Liefs Bella.'
Ik keek naar het briefje en merkte dat mijn handschrift er plots erg op vooruit gegaan was. Hij zou nooit geloven dat het van mij was. Of misschien even. Omdat hij het zo graag wilde.
Nee, dat kon ik hem niet aandoen. Ik scheurde het briefje eraf en legde alles terug waar ik het gevonden had, behalve de pen, die had ik misschien nog eens nodig.
Ik verliet mijn huis met pijn in mijn hart. Ik was gehecht aan Forks, en dat terwijl ik het ooit gehaat had.
Alles verandert...behalve ik dan. Ik zou nooit nog veranderen.
Nooit ouder worden dan twintig, nooit kinderen kunnen krijgen... nooit zou ik mijn kleintje omarmen. Waarom had dat monster hem gedood voor hij kon leven. Mijn lieve kleine baby.
Ik was wel meer mezelf dan ik gedacht had na wat Quil en Embry me verteld hadden. Misschien kwam dat doordat ik menselievend was of zo.
Ik liep een heel eind zonder al te veel tegen te komen. Een hele week was ik helemaal in mijn eentje. Een enkele keer brak ik ergens in om verse kleren te nemen en ik pinde s'avonds laat om het verschuldigde geld achter te kunnen laten, maar verder meed ik bewoonde gebieden als de pest. Ik joeg bijna dagelijks, maar ik wist dat ik de geur van mensen niet zou verdragen.
Toen was er die dag dat ik een familie vampiers tegen kwam.
De Denali's.
Toen ik hun gouden ogen zag dacht ik dat ik de Cullens gevonden had.
Ik deed zo hard mogelijk mijn best ze zoveel mogelijk over mij te 'vertellen'. Toen ze begrepen dat ik mijn verloofde kort voor mijn transformatie verloren was leken ze echt heel bezorgd om me.
Ze vertelden me over hun verleden. Ik kon wel begrip opbrengen voor de moeders van onsterfelijke kinderen, maar ik was het er ook mee eens dat de gevolgen te gruwelijk waren. Zowel voor mensen als vampiers.
Ik was onder de indruk van hoe zij met mensen omgingen. Ik had nooit gedacht dat het mogelijk was om zo dicht bij mensen te komen.
Eleazar wilde weten hoe ik hem buiten hield en als antwoord daarop probeerde ik mijn schild op te tillen.
Johannes sprak hardop in zichzelf als ik bij de kinderen was en zo had ik hem eens iets horen zeggen over dat hij misschien binnenkort zou kijken of ik mijn schild uit kon zetten.
Het lukte me een fractie van een seconde, maar voor hem was dat genoeg om te weten hoe ik het deed. Hij was onder de indruk.
Katie geloofde niet dat ik zo sterk was als Eleazar beweerde en stond erop haar gaven te testen. Ik voelde gelukkig niks.
Ze boden me aan om bij hen te blijven, ik had graag ja gezegd, maar ik had Jake een belofte gedaan en die ging ik houden ook.
Dus na enkele dagen verliet ik hen, om opnieuw op zoek te gaan. Ik ontmoette nog enkele andere nomaden. Zoals Garret een aardige jongen die ik in de richting van de Delali's stuurde. Hij wilde van alles over het vegetarisch bestaan weten en ik had niet het gevoel dat ik klaar was om mijn zwijg gelofte te beëindigen.
Ik reisde verder en bedacht een nieuwe jacht methode. Gewoon om bezig te zijn.
Ik kwam op het idee toen ik een jong hert zag manken.
Het beestje was de kudde kwijt geraakt en leek verschrikkelijk veel pijn te hebben. Ik wist dat als er een roofdier ook maar in de buurt was hij haar zou doden. Ik kon dat beestje pijn besparen.
Ik sprong vanuit de boom waarin ik zat, lande naast haar en brak haar nek. Ze had het vast niet eens door.
Ik had kort daarvoor een zakmes gevonden, waarschijnlijk verloren door een groep kampeerders en nu kwam het me goed van pas. Ik sneed haar buik open zodat de geur van bloed zich verspreide en sprong de boom weer in. Ik had meteen prijs, een grote beer kwam op de geur af. Ik sprong uit de boom en voor de beer me zelfs maar had opgemerkt haalde ik hem neer. Hij wilde klauwen maar ik brak zijn nek. Ik had geen zin om vanavond weer een winkel te beroven en ik vond deze outfit leuk.
Mijn methode bleek een succes. Het eten kwam naar me toe en ik kon tijdens het jagen nadenken over waar ik nu weer heen moest. Ik vroeg me af of Johannes zich al in elkaar had gezet. Wanneer zou hij me vinden? Zou ik dan onder bescherming zijn van de Cullens? Zouden ze me willen opvangen?
Zo gingen enkele maanden voorbij. Toen ik officieel drie maanden oud was staakte ik mijn zoektocht naar de Cullens voor even. Ik had een mooie plek gevonden waar ik wel even wilde blijven. Een weekje of zo.
Even op adem komen en proberen uit te vissen hoe ik de Cullens kon vinden. Ze konden bijna overal zijn. Wie weet waren ze niet eens in het land.
De tweede dag van mijn verblijf had ik weer ondraaglijke dorst. Het was weer drie dagen geleden dat ik voor het laatst gejaagd had. Ik vond een mank hert en bracht het naar mijn vaste jaagplek. Ik hoefde alleen te wachten.
Er kwam iets dichterbij. Twee poema's. Prachtig.
Van zodra ze elkaar zagen stormden op elkaar af en gingen elkaar te lijf. Ze wilden allebei het dier voor zichzelf en zoals het gezegde gaat: Als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen.
In dit geval was de derde niet geïnteresseerd in het been...
Ik keek geconcentreerd naar hun gevecht. Wachtte op een gat tussen hen in en van zodra dat er was ging het heel snel.
Spring, breek, drink. Dat was alles wat er op dat moment door mijn hoofd ging. Ik dronk gulzig mijn eerste poema leeg.
"Excuseer?" Verdorie. Ik was zo gefocust op de jacht dat ik niet had gemerkt dat ik bezoek had. Ik keek verschrikt op.
O nee! Het was hem! Hij had me gevonden!
"Het spijt me ik wilde u niet laten schrikken..."
Waarom sprak hij tegen me alsof hij me niet kende? En waarom was hij plots zo met me begaan? De bezorgde toon in zijn stem had niets vals. Ik nam hem achterdochtig in me op. Het kon een truc zijn.
Wacht eens even? Zijn ogen. Ze waren niet goud, maar ze hadden ook niet de donkerrode kleur die ik bij Johannes had gezien die eerste dag.
Het was het zwart van Eleazar en Carmen toen ik de Denali's voor het eerst tegen kwam.
Ik bekeek hem nog eens.
De jongen voor me leek wat op Johannes, maar hij keek niet hebberig of zo. Hij keek nieuwsgierig, bewonderend, voorzichtig en hij zag er veel verzorgder uit.
Zijn gezicht was lichtjes anders, zijn neus had niet de kromming op het eind die Johannes wel had, zijn ogen waren iets groter en zijn lippen hadden niet dezelfde vorm.
Johannes's haar was langer en donkerder dan dat van deze jongen.
Ik moest ook toegeven dat hij erg aantrekkelijk was. Niet gewoon het oppervlakkige knap dat alle vampiers hadden, maar een soort van uitstraling die me aansprak. Hij had iets ongrijpbaar dat Jacob ook had gehad. Ik zou hem misschien wel aardig kunnen vinden.
Ik glimlachte naar hem. Hij was een vegetariër net als ik dus misschien moest ik hem wat te drinken aanbieden.
Ik gebaarde naar de tweede poema en keek hem vragend aan.
De jongen glimlachte en boog beleefd.
"Dat aanbod sla ik zeker niet af, ik ben Edward Cullen," stelde hij zichzelf voor. Yes een Cullen! Ik hoefde niet meer te zoeken, ik zou weer bij een familie horen.
"En met wie heb ik het genoegen als ik vragen mag?"
Zijn ogen waren nieuwsgierig. Ik stond op het punt wat te zeggen, maar ik bedacht me nog net. Kon dit al? Misschien toch nog even niet. Ik durfde niet goed. Hoe zou mijn stem nu klinken?
Ik besloot dat ik te bang was voor mijn stem om hardop te praten en gooide hem mijn portefeuille toe. Daarin zou hij alles vinden wat hij zocht.
"Isabella Marie Swan?" las hij voor waarna hij me een vragende blik toewierp. Ik knikte.
"Kan je niet praten?" vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen. Het klonk een beetje cru, maar ik zag dat hij het niet zo bedoelde.
Hoe moest ik zijn vraag beantwoorden? Ik beet twijfelend op mijn lip.
"Wíl je niet praten?" Ik was opgelucht dat hij het zelf begrepen had en knikte.
"Wel, ik zal je nergens toe dwingen, Isabella. Dat is trouwens een heel mooie naam. Als ik zo vrij mag zijn." Hij glimlachte naar me en hij deed duidelijk zijn best me wat meer op mijn gemak te stellen. Misschien dacht hij dat ik niet wilde praten omdat ik verlegen was.
Ik had hoe dan ook geen zin om de hele tijd Isabella genoemd te worden. Ik liep snel naar hem toe, dekte 'Isa' af en liet hem de rest zien.
Hij keek ernaar en knikte begrijpend. Toen hij weer opkeek glimlachte hij toegefelijk.
"Bella dan. Hoe dan ook, nog altijd een heel mooie naam." Hij meende het volgens mij nog ook.
"Wel ik heb begrepen dat ik uitgenodigd ben om met u te lunchen?" Ik vond het grappig zoals hij het zei. Het klonk niet zo monsterlijk als je het over lunchen had. Ik knikte.
"Dan zou ik het zeer jammer vinden om ons eten koud te laten worden vind u niet? We hebben alle tijd van de wereld om elkaar te leren kennen." Daar had hij gelijk in. Ik zou met hem jaren lang alleen op een godvergeten eiland kunnen zitten en me nog steeds niet vervelen. Dat voelde ik, al wist ik niet goed waarom.
Na onze poema's liet ik hem zien hoe ik joeg. Hij was heel grappig.
Eerst begreep hij er geen snars van, maar toen het principe tot hem doordrong was hij onder de indruk.
Hij vertelde over zijn vader - die moest even oud zijn als Johannes - en over zichzelf.
Hij was duidelijk een geweldige jongen. Zijn verleden sprak voor zich.
Ik vond het alleen een beetje beangstigend zoals hij over zijn schepper sprak. Was Johannes mijn vader zoals Carlisle Cullen Edward's vader was? Ik hoopte van niet.
Natuurlijk ging het gesprek al snel verder naar mijn verleden. Ik toonde hem de foto van Jake, mij en onze vaders en het doodsprentje van Jake. Hij voelde met me mee. Het was vreemd. De Denali's hadden het ook erg gevonden voor me, maar hun medeleven en begrip had nog niet half zo goed gevoeld als dat van Edward. Hij wist me zelfs bijna aan het lachen te maken.
Nadat we nog twee beren binnen gewerkt hadden liet ik hem mijn logement zien. Het stelde niet veel voor, maar het was er mooi en aangenaam om na te denken. Iets waar ik veel mee bezig was de laatste tijd.
Na enkele minuten hoorde ik hem een gefrustreerde zucht slaken.
Ik keek hem nieuwsgierig aan en hij vertelde me over zijn gave, die ik blijkbaar ook kon weerstaan. Hadden de Volturi dan toch hun redenen om me zo graag bij de wacht te willen? Tot nu toe kon ik elke gaven die ik was tegengekomen weerstaan.
Ik dacht terug aan de mogelijkheid mijn schild uit te zetten en op die manier met hem te praten. Het was me net gelukt toen plots tot me doordrong dat er een geluid uit het woud verdwenen was. Dat kon maar één ding betekenen. Ik trok me terug en schoot in de verdediging. Edward was verbaast over mijn reactie. Ik kon het risico niet lopen Johannes uit het oog te verliezen, mijn schild uitschakelen was dus geen optie. Ik zou moeten spreken. Mijn stem klonk vreemd, engelachtig, zangerig, ook al sprak ik normaal. Ik probeerde het even opzij te zetten voor later. Nu had ik dringendere zaken aan mijn hoofd. Edward zag Johannes ook en uit de manier waarop hij met hem sprak begreep ik dat hij hem meteen al niet mocht. Johannes vertelde Edward alles. Hij maakte verschillende toespelingen, zowel op mijn mensen verleden als mijn heden bij Edward.
Edward walgde van Johannes en toen hij hoorde over mijn kleintje viel hij Johannes aan. Ik hielp hem met scheuren, waarna ik Johanne's resten in brand stak. Ik wende me al snel van het tafereel af en probeerde de hele situatie te verwerken. Ik was van hem af, maar tegelijk waren de wonden weer opengereten.
Gelukkig was Edward bij me om me te troosten. Dankzij hem was ik weer veilig. Ik hoefde niet meer te zwerven en ik was bovenal: eindelijk weer gelukkig.
Reageer (2)
VERDER VERDER VERDER snap je hetxD
1 decennium geledenJeeaah
1 decennium geledenLove it!!
Snel verer!!
X.