The Boy Of My Dreams ( aangepast )
Als ik wakker word, gaat hij weer weg. De jongen waar ik altijd van droom. Meestal neemt hij mijn hand vast, en maakt aanstalten om me te kussen. Maar dan gaan die vervloekte wekker af, die aankondigt dat me er weer een saaie schooldag staat te wachten. Het enige dat ik me afvraag is:
“Waarom ziet hij er altijd zo echt uit?” Die vraag spookt bijna vierentwintig op vierentwintig in mijn hoofd. Het lijkt altijd alsof ik hem echt kén. Maar toch ben ik er zeker van dat ik hem nog nooit heb gezien. Zo'n mooie jongen zou ik me heus wel herinneren. Als ik op mijn gsm kijk, zie ik dat het al half acht is. Tijd om op te staan dus. Ik zucht, maar kan me wel uit bed slepen. Strompelend naar de badkamer, denk ik nog altijd aan de jongen. Ik doe mijn dagelijkse dingen : wassen, aankleden, en m'n tanden poetsen. Daarna loop ik naar beneden. Zoals altijd zit ik hier weer alleen. Mijn moeder is op dit moment op één van haar drie jobs, en mijn vader is omgekomen in een verkeersongeval. Het ergste is nog... Ik was erbij
We reden op de E314, mijn vader en ik. 'Rij niet zo snel', smeekte ik bijna. Mijn vader lachte.
' Ik rij even snel als ik altijd doe', stelt hij me gerust,' Ik rij net zo snel als ik altijd doe'.
Misschien komt het omdat ik vooraan in de auto zit. Ik had niet verwacht dat het zo anders zou zijn. Als ik naar de snelheidsmeter kijk zie ik dat hij gelijk heeft, papa rijdt inderdaad maar 110.
Dat is zelfs iets trager dan normaal. We namen de tweede inrit van de snelweg, en namen de weg naar huis. Na een paar minuten kwamen we aan bij een stoplicht. Wij hadden groen, en de anderen rood. Iedereen zou moeten stoppen. Maar er was één iemand die dat niet deed. Wij hadden groen, en reden door. Toen ging er iets mis. Ik hoorde de piepende remmen vanaf de linkerkant van de auto. Ik kwam er zonder kleerscheuren vanaf, maar mijn vader was op slag dood. Ik was pas acht. Ik opende verdoofd de deur. Meteen kwam de bestuurder van de andere auto naar me toe.' Ben je in orde?' vraagt hij bezorgd. Het was niet veel, maar ik rook dat hij gedronken had. Ik wilde net mijn woede botvieren op deze onbekende man, toen de politiewagen arriveerde. Ook de ambulance was erbij. De man en ik moesten elk op een aparte brancard gaan liggen. Net voor ik in de wagen lag, zag ik mensen naar mijn vader in het autowrak kijken. Maar ik wist dat het al te laat was. Toen we aankwamen in het ziekenhuis werden er me een hoop vragen gesteld. De klap van mijn vaders dood kwam pas toen ik om middernacht nog altijd wakker lag.
Ik schreeuwde en huilde de longen uit mijn lijf. Mijn moeder moest om het kwartier komen kijken of ik niet gewurgd werd. Ze probeerde me te kalmeren, wat natuurlijk niet lukken. De volgende dag wou ik per se naar school. Geen idee waarom. Ik moest gewoon afgeleid worden. Maar dat was de slechtste keuze van mijn leven. Ik werd de hele tijd aangestaard, zelfs door mijn vriendinnen die ik toen had. Na die dag ging ik naar huis, om daar meteen in mijn bed te gaan liggen. Niets kon me er nog uitlokken. Maar ik bleef gewoon liggen. Uiteindelijk kroop ik eruit, en ging naar een vriendin om mijn hart uit te storten. Toen ik terugkwam, was mijn moeder aan het drinken. Cognac, geloof ik. Daar is ze nu nog altijd aan verslaafd. Zo ging het maar door. Tot ik nu op de middelbare school zit, denkend aan een onbestaande jongen.
Er rolt een traan over mijn wangen. Ik veeg hem weg, met moeite. Daarna sta ik op en ga ik naar de bushalte. Terwijl ik wandel, denk ik – opnieuw – aan de jongen.
Er zijn nog geen reacties.