Hoofdstuk een
In de leerlingenkamer van het Zwadderich was er slechts ruimte voor gesnauw, geroddel en geflirt. Vriendschappen waren gebaseerd op haat die men gemeen had, liefde was ontstaan uit de vreemde combinatie van beledigingen en niet serieuze complimentjes. De jongens waren hoogmoedig en hielden zich de hele dag bezig met het proberen te bewijzen dat ze even geweldig waren als ze over zichzelf dachten, meisjes deden vrijwel niets anders dan roddelen en de zogenaamde schaal van Griffel op iedereen toepassen: een schaal die liep van nul tot honderd; hoe hoger iemand scoorde, hoe walgelijker diegene was.
Binnen Zwadderich was er een belangrijke maar ongeschreven rangorde die bij iedereen bekend was. Als je onderaan stond, zoals onder andere de eerstejaars, moest je jouw plaats kennen. Sommigen waren nou eenmaal beter dan anderen, dat moest men weten en daar moest ook naar gehandeld worden. Tussen de leerlingen hing een continue strijd voor een hoger plekje, voor meer respect en aanzien. Een heerlijk strijd vol haat, spanning en arrogant. Als je er niet van kon genieten, was je geen echte Zwadderaar.
Enkelen, een paar zeldzame uitzonderingen, hadden echter een vast plaatsje in de rangorde bemachtigd. Noch het stijgen, noch het dalen zou met enige waarschijnlijkheid gebeuren.
Een van deze uitzonderingen was niemand minder dan Draco Malfidus. Een vijfdejaars die bovenaan de rangorde stond, in tegenstelling tot alle vorige jaren, toen die plaats ingenomen was door zevendejaars. Knap, getalenteerd, scherp, arrogant. De perfecte Zwadderaar. Al sinds zijn eerste jaar, toen hij met slechts twintig punten aftrek voor Zwadderich ervoor zorgde dat er bij het misselijkmakende Griffoendor honderdvijftig werden afgehaald, wist men dat hij het ver zou schoppen. Nog bekneld door school moest hij het tot dan toe doen met slechts de felbegeerde eerste plaats op de rangorde en het feit dat hij uit een van de weinige families kwam die nog echt geheel bloedzuiver waren, maar later zou hij nog veel meer bereiken. Roos wist het zeker. Het zou haar niet verbazen als hij binnen enkele jaren ingewijd zou worden als Dooddoener. Hij zou een aanwinst zijn.
Liggend op een van de groene, zachte banken bij de haard praatte Roos met Daphne Goedleers. Ze hadden het over, hoe kon het ook anders, Draco. Een groot deel van hun gesprekken gingen over hem. Vooral het roddelen over hem en Park, die verrassend genoeg dacht goed genoeg voor hem te zijn, gebeurde vaak.
“Ik snap niet dat hij genoeg neemt met haar.” Om haar ongenoegen uit te drukken legde Daphne extra nadruk op het laatste woord, spuwde het walgend uit.
“Het zou me niet verbazen als ze een halfbloedje is,” zei Roos vol walging.
Daphne keek haar geschokt aan. “Denk je dat echt?”
Zelfverzekerd knikte ze. “Niet iedereen hier is zo bloedzuiver als wij,” fluisterde ze onheilspellend terwijl ze rechtop ging zitten en wat naar voren leunde om zich voor Daphne, die op de tegenoverstaande bank zat, verstaanbaar te maken. “Is het jou nooit opgevallen dat ze angstvallig zwijgt over haar familie?”
Connecties waren uiterst belangrijk, zeker bij de eerste indruk. Als eerstejaars was een van de weinige mogelijkheden om ook maar een beetje aanzien te krijgen van de oudere afdelingsgenoten luid opscheppen over je connecties. Vrijwel iedereen had wel iemand in de familie om status mee te verwerven. De een had een vader die bevriend was met de Minister, de ander een oom die een belangrijke spreuk of toverdrank had uitgevonden en een enkeling maakte van iets kleins iets enorms en hoopte niet door de mand te vallen. Park had haar status echter op andere manier verworven.
“Je hebt gelijk.” Daphne fluisterde nu ook. “En dat terwijl Malfidus vorig jaar nog met haar naar het Kerstbal is geweest. Zo meteen denkt ze nog dat het goed genoeg is om een halfbloedje te zijn.”
Roos glimlachte krampachtig terwijl ze met pijn in haar hart terug dacht aan het Kerstbal. Draco had inderdaad Park meegevraagd in plaats van haar. Ze had de voorafgaande weken zich zo onopvallend mogelijk uitgesloofd voor hem, maar het had niet geholpen. Zabini was uiteindelijk degene die haar mee had gevraagd, niet alleen op het feest willend verschijnen, had ze toegestemd.
Ze hadden gezoend, Roos en Zabini. Voor haar betekende het echter niets, het was een standaard onderdeel van een feest. Het koste haar twee weken en een vervloeking om hem dat te leren.
“Ik zal er achter komen hoe onzuiver haar bloed is. Als ze echt een halfbloed blijkt te zijn, zal ze het bezuren dat ze ooit naar deze school is gekomen. Ze zal wensen dat ze nooit was geboren.” Roos grijnsde, Daphne grijnsde. Roos zou Zwadderich weer eens iets geven om wekenlang over te kunnen praten.
“En waarom grijnzen deze mooie dames?”
Roos herkende zijn stem uit duizenden en probeerde niet te verheugd op te kijken. “Gaat je niets aan, Malfidus,” snauwde ze, hoewel ze niets liever wilde dan het hem te vertellen, hem te zeggen dat Park hem niet waard was.
Zijn ogen leken te fonkelen. Hij hield ervan uitgedaagd te worden, wetend dat hij vrijwel altijd het laatste woord had. Ook hij begon te grijnzen. “Leer je plaats kennen, Roos.”
“Het is Morrison voor jou. Desnoods mevrouw Morrison, maar in ieder geval geen Roos,” beet het meisje hem toe. “Ik weet mijn plaats. Het enige dat jij meer hebt dan ik is lengte.” Ze stond op, rechtte haar rug en zette haar handen in haar zij om haar woorden kracht bij te zetten. Boos keek ze in zijn stormachtige, grijze ogen, onderdrukte het impuls haar gezichtsuitdrukking te verzachten en wachtte op zijn antwoord.
Hij zette een stap dichterbij, waardoor het verschil in lengte werd benadrukt aangezien Roos nu recht omhoog moest kijken om zijn gezicht te kunnen zien. Ze voelde zich ongemakkelijk zo dicht bij hem, zijn lichaamswarmte voelend, en merkte dan ook al snel dat het bloed naar haar wangen steeg. Zijn grijns werd groter.
“Waarom bloos je, Roos?” Zijn stem klonk even minachtend als die van haar zojuist had geklonken.
“Noem me geen Roos, Malfidus,” herhaalde ze. Haar stem trilde. Hij lachte honend. Haar hart brak.
“Want dan gebeurt er wat?” daagde hij haar uit.
Ze hief haar hand op en sloeg hem, tot haar eigen stomste verbazing. Ze wilde geschokt haar hand voor haar mond slaan, tientallen malen haar excuses aanbieden en vragen of ze hem niet had bezeerd, maar ze mocht niet uit haar rol vallen. Iedereen in de leerlingenkamer keek ondertussen naar het schouwspel: de ene helft joelend, de andere helft wachtte zwijgend in spanning af.
Plotseling verscheen er een nieuw iemand op het toneel: Park. Ze gaf Roos een duw, die weer op de bank terecht kwam, waarna ze zich om Draco bekommerde. Roos zag een zachtroze handafdruk in contrast staan tot zijn bleke huid en beet op haar lip. Park wilde haar hand voorzichtig op zijn wang leggen, maar Draco snauwde naar haar dat ze weg moest gaan, dat hij het alleen wel afkon. Een triomfantelijke grijns verscheen op Roos’ gezicht. “Moet je vriendinnetje niet voor je zorgen, Malfidus?” Ze werd zelf verdrietig van haar worden.
“Ze is mijn vriendin niet, Roos.”
Plots bewoog zijn rechterhand richting zijn binnenzak. Roos sprong op, terwijl ook zij haar toverstok tevoorschijn haalde. Zo stonden ze tegenover elkaar, beiden met getrokken toverstok, de spanning in de leerlingenkamer was om te snijden. Iedereen wachtte tot de stilte werd verbroken en de eerste vloek werd uitgesproken.
Plots gilden ze beiden een Ontwapeningsspreuk. In het midden ketsten de spreuken, rode vonkjes vlogen in het rond. Roos en Draco werden allebei door hun eigen spreek geraakt en met immense kracht naar achter geslingerd terwijl hun handen gedwongen hun toverstokken loslieten. Daphne begon te gieren van het lachen, Park keek bezorgd naar Draco maar schoot hem niet ten hulp. Ze wilde niet weer afgesnauwd worden.
Zo snel als ze konden, krabbelden beiden op. Hun toverstokken lagen bij elkaar en op een rustig tempo liep Roos er naar toe. Zo lang ze geen toverstok had, zou hij haar niets doen. Zo lang zou ze niets hoeven te vrezen. Iemand zonder toverstok aanvallen was slechts voor het imago, Draco zou het niet doen.
Roos en Draco stonden tegenover elkaar. Hun toverstokken lagen nog op de grond, tussen hen in. Ze durfde niet te bukken. Vlak voor iemand bukken is het tonen van zwakte, maakte ze zichzelf wijs. De Grieken wierpen zich immers vroeger voor iemands knieën als ze smeekten.
Draco was dan ook degene die bukte en hij pakte beide stokken. Roos schrok, ze had niet nagedacht over de macht die ze hem hierdoor gaf. Hij stak de stok echter meteen weer naar haar uit. “En wat zeggen we dan?” vroeg hij retorisch. Hij boog zich naar Roos toe. Zijn ogen, zijn adembenemende ogen, leken haat uit te stralen en waren te dichtbij, veel te dichtbij. Ze sloot beschaamd haar ogen en hoorde hem lachen. Ook al wist ze dat de lach ten koste van haar was, kon ze de gedachte over hoe harmonieus en betoverend zijn lach was niet onderdrukken. Toen, opeens, kon ze het impuls dat ze de voorafgaande tijd had kunnen weerstaan, niet meer onderdrukken. Voor de ogen van heel Zwadderich zoende Roos Draco.
En duwde hij haar weg.
Er zijn nog geen reacties.