9*
Vaag dringt het tot me door dat Brandons bloedneus niet mijn ergste zorg is. Een pijnscheut trekt door de open wonde in mijn nek en trekt mijn hoofd achteruit. Ik gil langer en harder dan ik zelf wil terwijl het pijnlijke gevoel harder wordt. In een poging eraan te ontkomen buig ik mijn lichaam in de meest onmogelijke vormen. Wanneer mijn gezicht in het zand onder me terechtkomt zie ik dat het rood is. De kleur maakt me misselijk. Het zand is doordrenkt van mijn eigen bloed, de metaalachtige smaak ervan hangt in de lucht.
'Wat gebeurt er?' Een nieuwe stem bereikt me. Het geeft een zacht gevoel van een deja vu weer.
'Hij leeft nog.' Vanessa spreekt normaal tegen me, alsof er niets gebeurt is. Haar gedachten gaan dieper dan die van mij en bereiken een nieuw niveau, een etage die ik niet eerder had gezien. Het zijn hààr herinneringen die erin verstopt liggen. Terwijl ze de laatste memoire aan de stem bovenhaalt, begrijp ik haar opgewonden gevoel. Haar haast om me iets te laten zien dat ze voor me verborgen hoort te houden. Een gezicht vormt zich voor mijn netvlies. Zwetend en rood door de koorts. Het gezicht is gekoppeld aan een ander gezicht.
'Wat doet Brandon daartussen?' Het is alsof ze een opgetekend verhaal aan me overhandigd.
'Hij was ziek, ik was degene die medicijnen zou gaan halen. In plaats daarvan..'
'Werd je gepakt.' Mijn keel is dik terwijl ik haar ervaringen probeer te verwerken.
'Maar hij leeft nog.' Ik snap niet waarom haar stem hoop bevat. Alsof het nu nog uitmaakt.
'Brandon?' Ik kijk niet om naar de andere persoon die door de kamer holt, waarschijnlijk om te kijken hoe het met Brandon gaat. Ik heb het te druk met mijn eigen, persoonlijke gevecht tegen de pijn in mijn nek.
'Ach, het maakt niets uit. Zo meteen is het voorbij.' Vanessa zucht niet eens bij haar openbaring, ze wil nu alleen maar haar ogen sluiten en ontsnappen aan de pijn.
'Hoe bedoel je?' Mijn gedachte is doordrenkt van de angst. Wil ik wel dat het voorbij is.
'Ari is de baas hier.' Haar gedachten gaan weer slapen, terug naar vredigere oorden, al heeft ze me nu wel de moed gegeven om me om te draaien naar deze nieuwe persoon. Alles wat ik zie is een rug, iemand die Brandons neus bekijkt. Zacht, onverstaanbaar gemompel waar ik niets uit kan halen.
'Hoe bedoel je?' Vraagt Ari na een tijd. Afkeer, woede. Brandon geeft een zachte knik in mijn richting en wrijft het laatste restje bloed van zijn gezicht, ik voel het mijne nog steeds in mijn nek lopen en stollen.
'Gast, ben je gestoord?' Ari staat op, en nu ik de naam in mijn hersens laat afspelen krijg ik het gevoel de naam te kennen. Ik denk erover na terwijl zijn voeten zich in mijn richting bewegen. Onderweg trekt hij het zakmes uit de grond. Ik ben te bang om mijn ogen dicht te doen, of te reageren. Zelf wanneer ik het koude lemmet op mijn polsen voel, onder mijn boeien. Hoewel ik het voel bewegen, snijd het niet. Mijn handen weten eerder wat er gebeurt: in een late reflex grijpen mijn opeens losse handen naar hals. Mijn lichaam lijkt opeens helder te kunnen ademen.
'Ik zorg verder wel voor haar. Ga eten ofzo.' Alsof hij door een tornado word opgejaagd, maakt Brandon dat hij de kamer uit is.
'Kom, ga zitten.' Ari's stem is zachter dan ik gewend ben, toch krimp ik in elkaar. Vanwege het voorbeeld dat Brandon me gaf, gehoorzaam ik en ga zo snel mogelijk rechtop zitten, mijn handen nog steeds in mijn hals. Het warme, rode vocht drupt steeds langzamer over mijn vingers.
'Je hebt te weinig vocht binnen, daarom stolt het sneller.' Ik heb niet echt behoefte aan haar kennis over bloed, noch aan het feit dat ze spreekt over water.
'Gaat het al beter?' Zijn stem doorbreekt mijn gedachtenloze bestraffing aan Vanessa. Geschrokken kijk ik hem aan, probeer niet te staren.
'Is hij de leider hier? Hij is zo jong.' Vanessa, zelf geschrokken door hoe goed hij er uitziet, probeert hem eerder in te schatten. Een paar seconden te laat knik ik.
'Kom, laat me naar je hals kijken.' Ik zeg niets, verroer me nog minder, terwijl hij mijn handen langzaam uit mijn nek trekt en met zijn vingertoppen de wonde bestudeerd. Razende pijn schiet door mijn hals, onaangekondigd dit keer. Ik reageer net als vorige keer. Mijn hoofd beland in mijn hals en ik schreeuw het uit. De pijn houd op als Ari zijn vingers uit mijn hals haalt en ze in de lucht steekt. Alsof ik hier degene ben met macht. De vergelijking met een agente schiet in mijn gedachten. Boeven in gangsterfilms houden ook hun handen omhoog als ze betrapt zijn.
'wat deed hij?' Vanessa, even geschrokken van de pijnlijke ervaring als ik, komt hijgend bij.
'Ik denk dat hij mij aanraakte. Je weet wel. Het wezen in je nek.'
'Ik had niet door dat je het zou voelen.' Mompelt hij dan traag.
'Ja, waarom niet? Laten we denken dat buitenaardse wezens geen gevoelens hebben. Doen we dat dan nog niet? Laten we ze opensnijden en folteren. Klinkt leuk!' Vanessa kan niet anders dan me gelijk geven.
'Zo denken ze inderdaad over je. Misschien moet je het vertellen.' Ik bijt op mijn lip om haar geen antwoord toe te schreeuwen dat iedereen kan horen.
'Jij wil me echt dolgraag dood hebben he?' Ze schrikt van het sarcasme in mijn stem en zwijgt verder, maar let nog steeds op wat er gebeurd.
'Hoe kom je hier terecht?' Ari verbreekt mijn sarcastische onderonsje, al wil ik maar al te graag door gaan met iemand de schuld geven. Ik vind niet dat het mogelijk is dat ik zo stom ben geweest zelf hierin te belanden. Ik antwoord niet, deels omdat ik het niet weet.
'Ach, je kan best wel praten. Heb je dorst?' Dit keer maak ik een zeker oogcontact, ervan overtuigd dat hij me uitlacht. Hij is een goede acteur, ik vind niet eens een pretlichtje in zijn ogen.
Er zijn nog geen reacties.