Ik kan haar traan niet uit mijn hoofd zetten. Altijd was ze dat mooie meisje waar ik zoveel bewondering voor had. Ze was er altijd geweest. We kennen elkaar, maar weten elkaars naam niet. Ik weet dat er iets mis is, en ik ben vastbesloten er achter te komen wat.
Opnieuw loop ik over de stoep met mijn handen diep in de zakken van mijn dikke winterjas. Deze keer neem ik echter niet de moeite om de sneeuwvlokken te proberen te tellen, en de vlok die op mijn neus beland word snel weggeveegd. Ik heb een snellere pas dan gisteren en loop doelbewust door de sneeuw. Het toch al stille dorpje waar ik woon lijkt verlaten. Het kruispunt komt in zicht. Ik ga langzamer lopen en kijk om me heen. Ik vind het huis, maar ook dit lijkt verlaten. Een steek in mijn hart doet me de pijn van haar afwezigheid beseffen.
Plots hoor ik de sneeuw achter me zachtjes kraken onder het gewicht van een bijzonder licht persoon, en ik draai me met een ruk om. De ogen van de persoon zeggen genoeg; het meisje met de zeeblauwe ogen staat voor me in de sneeuw. Ze draagt niets meer dan een wit, kanten jurkje en is blootsvoets. Ik besef hoe bleek ze is, maar ondanks dat lijkt ze op een engel. Haar blonde haren zijn prachtig lang, en lijken zijdezacht. De wimpers om haar diepblauwe ogen zijn lang en zwart, en haar lippen zijn van dichtbij nog roder. Toch lacht ze niet.
‘Wat is er?’ is alles dat ik schor weet uit te brengen. Het voelt alsof dit niet de eerste woorden waren die ik tegen haar spreek. Het voelt zo vertrouwd. Ik vergeet de kou om me heen en ontspan me. Als ze blijft zwijgen, doe ik als vanzelf een stap naar voren en omhels haar. Ze is bijna een kop kleiner dan ik. Even voel ik haar lichaam tegen het mijne aanspannen, maar na enkele seconden begraaft ze haar gezicht in mijn nek. Ik voel haar warme, zoute tranen langs mijn schouder lopen en krijg een brok in mijn keel. Wat is er dat dit mooie meisje zoveel pijn doet? Haar armen sluiten zich krampachtig om mijn schouders en ik aai over haar haren. Ze zijn inderdaad zacht.
‘Het komt goed,’ fluister ik, ook al heb ik geen idee voor wie of wat ze tranen laat.
‘Nee,’ is het antwoord dat gesmoord vanuit mijn nek klinkt. Ze laat me los en kijkt me weer heel lang aan. Ik verdrink in haar ogen terwijl ik me afvraag waarom ze gevuld zijn met tranen. ‘Het komt niet goed.’ Het klinkt hard en resoluut, ondanks de prachtige, zoete stem waarmee de woorden worden uitgesproken.
‘Waarom niet? Kan ik je helpen?’ Ik kijk haar smekend aan, bereid om alles te doen voor de lach om haar kersenrode lippen.
‘David, je… het… Het is onmogelijk om mij te helpen.’ Ze wend haar gezicht af, waarschijnlijk hopend dat ik de glanzende druppel die over haar wang glijd mis. Ik negeer het feit dat ze mijn naam weet en pak haar hand.
‘Ik beloof je dat het goed komt.’ Ze wil haar mond opendoen om tegen mijn woorden in te gaan, maar ik praat verder. ‘Vroeg of laat zal alles op zijn plek vallen, en zal alle pijn uit je hart verdwijnen. Ik beloof het je, Eva.’
Met een ruk kijkt ze me weer aan. ‘Hoe weet je mijn naam..?’
Ik frons en mompel dat ik het niet weet. Waarschijnlijk om dezelfde reden als waarom zij mijn naam weet.
‘David, er is iets met ons. Waarom ben jij de enige die weet hoe ik heet?’

Reageer (1)

  • Complex

    Heel mooi, <3

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen