Een duistere vreemdeling
Op sommige dagen was het moeilijker om op te staan dan op andere. Ook al had ze deze nacht lang geslapen, voelde het aan alsof ze dat helemaal niet had gedaan. En daarbij kwam ook nog eens dat ze niks kon vinden wat ze nodig had. Ze had net haar zwarte hotpants gevonden maar kon toen haar favoriete rode korset met satijnen linten en kanten randjes, dat ze had klaargelegd niet vinden. Toen ze eindelijk aangekleed was, was haar doek verdwenen. Waar ze ook keek, ze zag hem niet. En met een zicht van 6km doorsnede was dat toch behoorlijk frustrerend. “Hárúká! Haruka!” riep ze. “Ik kan mijn blinddoek niet vinden. Haruka, ik heb mijn blinddoek nodig, niemand buiten jou en Morbidia mag mijn ogen zien.” Met een ingehouden snik liet Mariko zich langs de deurpost op de grond zakken. “Deze ogen zijn een vloek van God,” huilde ze. De mensen die ervoor gezorgd hadden dat haar ogen werden dichtgenaaid zouden er voor boeten. Haar ouders hadden het moeten voorkomen, het was hun schuld. Maar haar vader was dood, omgekomen bij een missie en haar moeder was jammer genoeg dement. Maar haar wraak zou zoet zijn, ze koesterde haar wrok als een geliefde. Maar liefde had zij nooit gekend.
Zuchtend stommelde Haruka de trap op, mok koffie in de hand. Ze slenterde met blote voeten over het tapijt, en greep naar de deurhendel. Dit soort uitbarstingen van Mariko kwamen frequent voor, en ze maakte zich er geen zorgen meer over. “Ik kom binnen,” kondigde ze aan, en gaf de deur een zet, alleen maar om tot de conclusie te komen dat hij klemde. Ze fronste, en gromde toen zacht. “Als je me roept, schuif dan niet de kast voor de deur, wil je?” Mompelde ze, en beukte een schouder tegen de deur. Dit keer gaf hij mee, alleen haar koffie klotste over de rand van haar kop en spetterde neer op de stoffen vloer – en haar tenen. “Au, verdomme!”
Mariko begon harder te huilen. “Haruka nee-chan, ik ben bang, ik had vannacht een visioen,” snikte ze zacht met haar bleke gezicht vol tranen die uit haar dichtgenaaide ogen sijpelden in haar handen. Met haar rug leunde ze tegen haar bloedrood en zwart gekleurde muur, waar donkerrode en nachtzwarte rozen aan hingen. Op haar plafond was er een donkere sterrennacht getekend. In de hoek van haar kamer lag er een stapel met cd’s van Lacrimosa en Evanescence. Naast haar lag haar lange, zwarte satijnen nachtjapon en ze pakte hem op en verborg haar gezicht erin. Ze kon haar naar sakura, jasmijn en lelies geurende parfum duidelijk ruiken. En van zichzelf rook ze altijd naar lotusbloemen. Dat waren haar lievelingsbloemen.
"Hmhm," Deed Haruka, terwijl ze haar halflege mok koffie op een van de treden naar de trap naar zolder zette, en haar voet aan de achterkant van de broekspijp van haar andere been afveegde, "Nou." Ze pauzeerde even, haar antwoord overdenken, en greep Mariko toen joviaal bij de armen om haar op haar benen te hijsen. "Dan moet je voor de rest van de dag maar alle lange duistere mannen in zwarte kleding met bloedrode vlekken vermijden," Reageerde ze monter.
Lichtelijk verbaasd keek de rozeharige schoonheid in hotpants naar haar oudere zus. “Kan jij ook zien dan?”
Lui duwde Haruka haar naar de trap die naar beneden toe liep. "Nope," antwoorde ze kortaf, terwijl ze haar mok uit het niets scheen te vissen met haar vrije hand. "Ik ben op een andere manier paranormaal begaafd." Ze nam een slok, trok een gezicht, en gebaarde toen naar de badkamerdeur. "Ontbijt staat klaar. Ik ga douchen. Val niet dood om. Tot vanmiddag."
Een beetje uit het veld geslagen door de nuchterheid van haar zus ging de rozeharige naar beneden om te ontbijten. Ze gooide wat kellog’s in haar melk en begon aan de eerste hap. Ze wilde voor de tweede keer de lepel naar haar volle, rode mond brengen toen ze plots moest denken aan het visioen van die nacht. Er waren rode wolken op het donkere kostuum van de duistere vreemdeling. Meteen begon ze weer te huilen; ze stond op, rende naar de deur, pakte ondertussen haar blinddoek van het kastje bij de deur en rende naar buiten. Onder het rennen bond ze het rode stuk stof dat versierd was met zwarte rozen en zwarte, sierlijke zwanen voor haar ogen, zo zodat de knoop onder haar heuplange haar was, en niet gezien zou worden. Ze was zo in zichzelf gekeerd dat ze niet keek waar ze rende en tegen iemand aanbotste en viel, waardoor haar ze de sneeuwwitte huid op haar knieën openhaalde. Ze keek naar boven en zag de lange, donker geklede man met de rode wolken op zijn mantel die ze had gezien in haar visioen. Een schok ging door haar heen.
Vandaag was tot noch toe niet bijster noemenswaardig geweest - En zelfs toen het kind tegen hem aan botste, was het dat nog niet. Het voegde enkel een simpele, voor anderen waarschijnlijk lichtelijk irriterende gebeurtenis toe aan een reeks van velen. Voor Itachi, echter, was de botsing echter maar een 'iets', niet genoeg om zijn gezicht uit de plooi te trekken. Hij bekeek het meisje (klein, melkwit, knap) vanonder de schaduw van zijn rieten hoed terwijl zijn hand uit zijn mantel tervoorschijn kwam gekropen, en hij haar deze aanbod. Het was slechts een hoffelijk gebaar, zeker naar een blinde die zonder twijfel moeite zou hebben met op te staan na zo'n klap.
Als haar ogen niet waren dichtgenaaid had Mariko de man met wijd opengesperde ogen aangestaard. Toen de man zijn hand naar haar uitstak wist ze eerst niet goed wat ze moest doen. Ze kon zijn gezicht eerst niet zien maar toen besloot ze om haar speciale zicht te gebruiken om door de rieten hoed heen te kijken die zijn gezicht bedekte. Hij was echt heel erg mooi. Zijn ogen waren zo zwart als de nacht en zijn wimpers sierden deze als lange sluiers. Na enige twijfel besloot Mariko om toch zijn hand te pakken. Hij was heerlijk warm alsof ze zachte zonnestralen aanraakte en zacht als een tedere veer.
"Domo arigato, meneer," zegt ze. Haar knie deed pijn en een straaltje bloed liefkoosde haar beeldschone huid en stroomde teder over haar been. Heel even vertrok ze haar gezicht, maar verborg daarna meteen weer elke emotie. Wie was deze vreemdeling?
Er zijn nog geen reacties.