Avaritia
Fiona keek in twee grijsblauwe ogen die via de spiegel terugkeken. Ze volgden hun vorm, liet haar ogen over de bleke wimpers en de overhangende oogleden glijden, inspecteerde haar smalle wenkbrauwen. Vervolgens gleed haar blik naar haar neus - die te spits was - , naar haar lippen - te dun - , haar wangen - te pafferig en te bleek van teint - , haar haren - te droog - , en eindigde bij haar figuur, waarbij ze niet eens begon alle minpunten op te sommen. Het onderzoek stelde haar niet tevreden, maar zorgde ook niet voor nieuwe pijn, het was hooguit een bevestiging van wat ze al wist.
Jaren geleden, ja, toen was het beeld in de spiegel pijnlijk en een bron van onrusten geweest, toen ze jong was en naar mannelijke aandacht verlangde. Aandacht die nooit was gekomen en hoe ouder ze werd hoe meer haar hoop verdween. Na een tijd was niet alleen haar hoop verdwenen, maar ook haar spijt en daarmee haar achting voor schoonheid. Twintig jaar later wist ze dat er belangrijkere dingen waren dan uiterlijk en ze prijsde zichzelf gelukkig dat ze niet mooi, maar rijk was.
Een mooi meisje dat arm was, betekende niets voor haar. Geen rijke man zou haar nemen, hij prijsde haar alleen van een afstand. En bovendien verglijdt schoonheid toch en als dat meisje zo oud was als Fiona nu was, was er niets meer van te merken. En dan was het meisje nog steeds arm en Fiona was nog steeds rijk. Schoonheid was vergankelijk, rijkdom was dat niet.
Er werd van haar gezegd dat ze geen hart had, dat wist ze. Dat was niet waar, ze had wel degelijk een hart, het klopte alleen niet voor de zaken waar anderen van hielden. Ja, vroeger, vroeger waren haar hartstochten zoals die van andere jonge meisjes. Maar ouderdom had haar verbitterd gemaakt en nu was er slechts één zaak waar ze warm van werd. Geld. De kostbare glans van een goudstuk was het enige wat haar hart sneller kon laten slaan, hun schoonheid was de enige die ze begreep.
'Meesteres.' De zachte stem wekte Fiona ruw uit haar mijmeringen. Ze keek naar het dienstmeisje dat in de deuropening stond, één van de jongere meisjes.
'Ja?' Haar stem klonk afgemeten en streng en ze zag dat het meisje – Hoe heette ze ook al weer? - zenuwachtig naar haar voeten keek. 'Wel, mevrouw,' zei ze aarzelend. 'Ik wou u een vraag stellen.'
Fiona snoof luidruchtig. 'Stel je vraag, maar reken niet dat ik er op antwoord.'
'Misschien weet u het niet mevrouw, maar ik ben zwanger,' hakkelde het meisje.
'Aha, jij bent dus Anna?' zei Fiona, zich het meisje opeens herinnerend.
'Inderdaad, mevrouw. Wel, ik ben zwanger, maar ik heb geen... Ik ben niet getrouwd, vrees ik.' Bij het zien van Fiona's misprijzende blik ging ze nog onsamenhangender praten. 'En eh... Ik heb ook niet echt veel familie die me wil helpen, dus ik wou u vragen of u niet... Ik ben een goed dienstmeisje, ik kan hard werken, maar niet met een baby. En...'
'Je wilt geld,' constateerde Fiona koud.
'Wel, nee... Ik bedoel... Ja.' Het meisje keek weer naar haar voeten en wachtte op een antwoord. Het was geen lelijk kind, constateerde Fiona. Dus hier zag je weer het zoveelste bewijs dat schoonheid niet loont. Over tien jaar zou dit meisje een verwaarloosde vrouw zijn, zonder geld en met een stoet kinderen achter zich aan.
Fiona keek naar het meisje. Ze wist dat zij die aftakeling tegen zou kunnen gaan. Ze wist dat er andere meesteressen waren die hun dienstmeisje onder hun vleugels zouden nemen, dames die het meisje geld en eten zouden toestoppen. Fiona wist echter ook dat als het verval eenmaal begonnen was, deze niet tegen was te houden. Het meisje zou in het begin dankbaar zijn voor de hulp, maar snel zou ze die gewoon worden en na een tijdje zelf méér verwachten. Ze zou meer kinderen krijgen, meer nodig hebben, meer eisen.
Fiona zou het meisje wat geld kunnen geven om haar reputatie van vrekkig oud vrijstertje tegen te gaan. Ze wist dat er over haar werd geroddeld en een beetje vrijgevigheid zou die roddels temperen, misschien zelf doven. Maar even goed wist ze dat de roddels haar niets konden schelen. Laat de bedienden maar achter mijn rug over me praten, dacht ze, wat maakt het uit als ik nog steeds de gene ben met de macht, met het geld?
'Nee,' zei ze zacht tegen Anna. 'Ik kan niet toestaan dat jij meer geld krijgt dan andere bedienden, alleen omdat je een stommiteit hebt begaan.'
Het meisje kromp in een, maar knikte berustend. Fiona zag aan haar dat ze niet echt had verwacht dat haar verzoek ingewilligd zou worden.
Toen het meisje weg was, keek Fiona weer naar het spiegelbeeld, maar deze keer om haar innerlijk aan een onderzoek te onderwerpen. In feite lag haar eigen lot even stevig vast als dat van de arme Anna. Ze zou rijk oud worden en op een dag zou ze sterven met nog bijna even veel geld als ze nu had. Na haar dood zouden verre familieleden zoveel mogelijk proberen op te strijken, aangezien ze geen nauwe verwanten had.
Even vroeg ze zich af of haar toekomstbeeld, een beeld van eenzaamheid, haar beangstigde. Maar zelf als het zo was, zou ze het niet kunnen veranderen, wist ze. Ze zou Anna niet terug kunnen roepen of haar het geld kunnen geven. Theoretisch gezien natuurlijk wel, maar Fiona wist dat het hààr nooit zou lukken. Daarvoor had de hebzucht zich te diep in haar genesteld.
En ze wist dat ze er niet om kon klagen, want zij had die hebzucht omarmd, hem verwelkomd. Ze had een vervanger nodig gehad voor jonge meisjesdromen en naïeve idealen, iets dat haar op de been kon houden, iets dat houvast kon bieden in een woelige wereld.
En uiteindelijk waren er slechtere manieren om jezelf niet te verliezen.
Reageer (1)
Wow, wat goed geschreven/beschreven!!
1 decennium geleden