Foto bij hoofdstuk 1

ik schrijf in de "ik-vorm"
deze jongen lijkt op Marc (de "ik-persoon")

enjoy :)

Hoofdstuk 1

Ik loop door mijn kamer, in ieder geval waar ik lopen kan. Mijn kamer is rommelig. Over 5 minuten zal ik 17 jaar worden. Dat betekend dat ik van mijn moeder en mijn zusje afscheid moet gaan nemen. Want, ons volk is in opstand gekomen, en aangezien het volk geen echte vechters heeft rekruteert het alle jongeren van 17 of ouder, ook hebben ze gewoon man te weinig. Ik hoop dat ik een kleine voorsprong heb met trainen. Want mijn vader voordat hij in het leger ging werken als officier, leerde mij met pijl en boog omgaan. Ik oefende en oefende, nu is dat allemaal super simpel. Zelfs een konijn kan ik van ruim gepakt 100 meter afschieten.
Ik kijk weer op mijn wekker, ik zie dat het precies 00:00 uur is. Er komt een zenuwachtig gevoel bij mij naar boven. Mijn moeder kan niet voor mijn lieve zusje Clove zorgen. Maar ik heb Clove wel al eens proberen te trainen met pijl en boog, Maar tevergeefs, gelukkig kan ze wel verder in haar kleine tuintje met tomaten en aardappelen. maar daar kunnen ze niet eeuwig van leven. Tot nu toe heb ik altijd gejaagd en gehandeld voor vers eten. Ik ga op bed liggen en val in slaap.

’s Morgens om 05:00 uur gaat de wekker. Het liefst zou ik de wekker het raam uit gooien, en nog even blijven liggen. Maar ik weet dat dat niet kan. Ik moet voor eten zorgen vanavond. Ik kleed me aan en kijk uit het raam. Nergens brandt licht. Ik loop naar onze kleine woonkamer, schuif de bank weg. Want, daarachter liggen mijn pijlen in koker en mijn -door vader gemaakte- boog. Ik span de koker met pijlen op mijn rug, pak de boog op. Even later ga ik naar buiten, het is koud. Een paar deuren verder komt mijn vriendin die ik altijd heb beschouwt als een zusje naar buiten. Ook zij heeft een boog in haar hand en pijlen op haar rug. Samen sluipen we stil het verboden gedeelte van het bos in, eigenlijk vindt niemand het erg dat wij er naar binnen gaan want degene die wat van ons koopt denken: ‘zolang wij maar vlees hebben.’ In de verte horen we angstaanjagende geluiden van wilde honden en zwerf katten. ‘het voelt alsof we bekeken worden.’ Zegt Reu. Ik reageer niet. Ik voel het ook. Ik steek een fakkel op, want het risico is nog te groot om te vallen En we zien toch bijna niks. ‘Zullen we gaan vissen?’ Zeg ik. ‘ja is goed.’ Zegt Reu. Ik zie het meer in de verte, maar er is nog iemand. Een jongen van ongeveer 15 jaar, hij heeft ook een zwaard vast. Ik kijk Reu aan. Reu kijkt naar mij. we klimmen in de bomen, en proberen via de bomen dichterbij te komen. Het lukt redelijk. Totdat ik op een te dunne tak ga staat en ik naar beneden val. Ik verwacht binnen een paar seconden het zwaard tussen mijn ribben. Ik kijk naar de lucht. Opstaan kan ik niet want mijn benen zijn gebroken. De jongen komt in mijn kijkbeeld. Hij houdt het zwaard stevig vast. ‘ik had jullie al in de gaten.’ Zegt hij. ‘maar ik doe jullie niks.’ Ik liet een klein kreetje horen van opluchting en pijn. ‘waar zijn mijn manieren zei de jongen’ ‘ ik ben Xavier waarschijnlijk kennen jullie mij niets.’ Reu is ondertussen met haar geladen boog uit de boom geklommen. ‘dat is mijn vriendin Reu en ik ben Marc.’ zeg ik. ‘ik heb jullie strikken gezien, ik neem aan dat die van jullie zijn?’ zegt Xavier. Het lijkt net alsof Xavier ons negeert. Ergens in mijn verre herinneringen aan mijn vader komt er een omhoog. ‘wacht eens’ zeg ik ‘ben jij misschien de zoon van Robert?’ ‘ja’ zegt Xavier ‘hoe weet jij dat?’ Reu die Xavier nog steeds niet vertrouwt houdt haar wapen nog steeds op Xavier gericht. ‘omdat mijn vader Robert heeft gekend, ze spraken vaker af om naar de bioscoop te gaan, en hij was ook altijd al goed in het negeren van mij.’ Uit het bos klinkt het geluid van een naderende wilde wolven groep. Reu schrikt en laat de aangespannen pijl los, hij komt in de pols van Xavier’s zwaardarm ik probeer op te staan maar dat lukt niet. Ik zie de wilde wolven op ons afkomen, op het bloed van Xavier en natuurlijk op een zwakke prooi. Wij zijn de zwakke prooi! Ik heb niks aan mijn armen dus kan ik gewoon pijlen schieten. Helaas zijn de wolven te sterk en winnen. Dit is mijn einde. Ik krijg een lach op mijn gezicht als ik bedenk dat ik twee keer de dood in ogen zie in twee minuten. Ik zie Reu naast me omvallen. Niet veel later word ik uitgeschakeld.


Als ik wakker worden zie ik dat Reu en Xavier weg zijn. Ik probeer op te staan maar ik bedenk dat mijn benen gebroken zijn door die val uit die boom. Ik ga zitten, ik ben niet meer op dezelfde plaats als eerst. Ik neem het besluit dat de wolven me verder het bos in hebben getrokken. Ik probeer toch maar op te staan, ik trek me omhoog aan een boom. Het lukt aardig. Een been is blijkbaar niet gebroken. Ik hinkel van boom naar boom. Dan schieten me twee erge dingen te binnen: 1. Als ik voor 00:00 niet thuis ben wordt mijn familie gedood.
2. Dat ik de boog die door mijn vader gemaakt is kwijt ben. Het lijkt net alsof ik meer wild tegenkom, net alsof ze zien dat ik niet gevaarlijk ben. Ik kom op de plaats waar ik mijn boog heb achtergelaten, de boog ligt er nog. Ik besluit terug naar het dorp te gaan en een bezoek bij de dokter te brengen.
Even later ben ik uit het bos. De zon staat hoog, ik schat dat het ongeveer 15:00 uur is.
Ik maak me zorgen over mijn moeder mijn zusje, maar het meest over Reu. Ik huppel naar het huis van de dokter, ik klop aan. Niemand thuis. Ik word zenuwachtig, k probeer snel naar huis te huppelen. Ik klop thuis op de deur, weer maakt niemand open. Ik trap de deur in en loop naar binnen, er is niemand. In paniek weet ik niet wat ik moet doen. In mijn achterhoofd komen een paar woorden in mijn hoofd die mijn vader zei vlak voor hij vertrok, ‘als er iets ergs is kan je me altijd een duif sturen’. ik besluit naar het duivenkantoor te gaan.
Als ik aan kom klop ik daar op de deur, alweer maakt niemand open, ik beluit harder te kloppen. Niemand, het lijkt alsof iedereen van de aardbodem verdwenen is. Ik klim over het hek, pak een duif en bind de geschreven brief aan de poot. Ik zie dat de achterdeur open staat, ik loop naar binnen. Ik zie dat de duivenboer in haast is vertrokken, alle kasten staan open. Het lijkt alsof hij alles wat hij te pakken kon krijgen heeft gepakt en is weg gerend. Opeens komt er een storm opsteken. Ik blijf hier maar schuilen. Ik kijk voor wat eten, wat oud brood en vlees.
Ik heb nog honger maar ik weet dat ik niet te veel moet eten. Ik weet dat het geen zin heeft om met dit weer naar buiten te gaan. Ik zoek naar een bed en ga slapen.

ik word meegenomen naar het leger, ik wil zo snel mogelijk met mijn vader spreken. Maar dan hoor ik dat hij in oorlog is met de regering. Hij had wel een bericht achtergelaten. Ik loop met de onder officier naar de kamer van mijn vader waar de brief op de tafel ligt. Er staat op:

Beste Marc,

Ik ga nu in oorlog met de sterkste aanvoerder van de regering. Natuurlijk heeft hij ook een heel groot leger. Ik denk niet dat we winnen. Dus vergeet niet dat ik altijd in je hart zit.

Groetjes, je vader


ik schrik wakker door die brief. Dit was mijn ergste droom ooit, ik heb vaker nachtmerries maar deze is de ergste. Ik kijk door het raam naar buiten, naar de zon. ik zou me wel voor mij hoofd kunnen slaan, ik heb een hele nacht geslapen. Ik word ook bang. Want, het is morgen normaal zou de straat stikken van de mensen, die naar de markt gaan.
Ik begin nu echt bang te worden, ik hoop niet dat er een evacuatie is geweest terwijl ik in het bos lag.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen