*6
'Blijf van me af.' Gil ik naar de twee onbekende belagers. Ik hoor ze lachen terwijl ik angstig probeer weg te kruipen. Het helpt niet veel. Ik tril van angst, huil van angst. Twee handen grijpen mijn bovenarm vast en trekken me recht. Mijn voet protesteert en ik gil van pijn. Voor zover het kan val ik om, de man houd me vast. Opnieuw schijnt de zaklamp in mijn ogen. De ene houd me vast, de andere bekijkt me grondig.
'wacht even, ik ken haar.' Ik kijk recht naar de man met de zaklamp, maar Vanessa's herinneringen vinden geen enkele overeenkomst met hem.
'Je ként haar? Bedoel je het lichaam, of de worm die erin zit?' Ze grinniken allebei, ik doe geen notie aan de belediging.
'Het lichaam. Vaag. Niet persoonlijk.' De man achter me grijpt me steviger vast. Ik voel zijn harde buikspieren tegen mijn rug, zijn adem in mijn nek.
'Kom, we zoeken het uit. We nemen haar mee. Kunnen we nog lol aan hebben.' Hij grinnikt weer, vals. Als een klein kind dat een ijslolly afneemt van een nog kleiner kind. Een pestkop. Hij begint me achteruit te slepen. Woest trappelen ik met mijn ene been, het andere laat ik meeslepen, de pijn verspreid zich naar mijn onderbeen, waarschuwend het niet te bewegen.
'Wacht, voor je haar mee naar binnen neemt.' We houden stil, de man met de zaklamp stapt even verder, gevaarlijk dichtbij.
'Heb je een blinddoek?' Angstig kijk ik op. Het licht van de sterren en de snelweg in de verte is niet veel, ik zie mijn voeten bijna niet, maar het idee dat beetje te verliezen maakt me van streek.
'Neen. Alsof jij erop gerekend had een worm te vinden.'
'Dan maar op de ouderwetse manier.' Zijn hand is snel, net zichtbaar in het licht van de zaklamp. Zijn vuist raakt mijn slaap, hard en meedogenloos. Dan vertroebeld het licht, ik wordt losgelaten en voel de grond op me afstevenen. Alsof de zwaartekracht me met touwtjes naar beneden trekt. Het licht verdwijnt, zachtjes. Mijn gezicht komt terecht in het zand. Ik verlies mijn bewustzijn.
Gedesoriënteerd wordt ik wakker. Eerst weet ik niet wat er me is overkomen, maar dat is voordat Vanessa zich de twee mannen herinnerd.
'Waar zijn we?' Voorzichtig open ik mijn ogen. Fel licht schijnt in mijn ogen. Ik wordt verder gesleept.
'Ik weet het niet. Antwoord ik haar eerlijk. 'Probeer mee op te letten. Misschien weten we het zo.' Ze zucht in mijn hoofd. Ik hoor niets, behalve de voetstappen van mijn twee ontvoerders en het slepen van mijn voeten over de grond. Ik voel me machteloos. Opeens staan we stil. Voorzichtig probeer ik te gaan staan, op één voet, mijn blik nog steeds naar de grond gericht. Mijn kuit is gezwollen, blauw en rood tegelijk. Ik onderdruk een kreun. Mensen vinden het blijkbaar leuk iemand te laten lijden. Dan pas kijk ik op, maar gedwongen. Een van de twee mensen trek me bij mijn haar omhoog. Wat ik als eerste zie, doet me versteld staan.
'Het zijn er wel...
'Veel te veel.' Vanessa let niet op me, tot ik haar weet te vertellen hoe ik erover denk.
'Mensen zijn moorddadig. Ze gaan ons vermoorden.' Ze bedenk er haar eigen beeld bij. Uitgehongerde kinderen, schotwonden, messteken.
'Jullie vermoorden zelf elkaar. We gaan sterven.' Vanessa zwijgt. Alsof ze afscheid neemt van zichzelf, maar ik voel haar in al mijn ledematen. Ze neemt afscheid van haar lichaam. Ik kijk verder, terwijl Vanessa de mensen telt. Iedereen zwijgt,geshockeerd door wat ze zien.
'Wie van jullie kent het lichaam?' De stem brult in mijn oor. Wanhopig zoek ik naar een uitweg. Wat is dit voor plek? Een man komt naar voren in de menigte. Wat zwart, scheef geknipt haar hangt voor zijn ogen. zijn anders glimlachende gezicht vertoont lijntjes van woede, frustratie. Zijn kaken zijn gespannen. Vanessa herkent hem eerder dan ik.
'Brandon.' Ik probeer de herkenning niet te laten opvallen.
'Het lichaam is van Vanessa.' Iets in me smelt weg. Een muur dat de hele tijd onopvallend in mijn lichaam had gestaan. Ik wordt warmer, net als Vanessa in mijn hoofd.
'Brandon..' Ze zucht, alsof ze in de hemel is. Wat maakt het uit voor mij? De muur bouwt zich weer op in een vlaag van jaloezie. Zij zal sterven met mij, voor Brandon. Ik zal sterven, voor niets.
De hand trekt harder aan mijn haar en veranderd mijn gezicht van richting. Hij dwingt me hem aan te kijken.
'Jouw Vanessa? Nu je het zegt. Ha!' Ik heb geen enkele herinnering aan de man die me zo bruut behandeld, noch aan de man die mijn polsen vasthoud. Toch hoor ik ze te kennen.
'Hee, mensen, Vanessa is terug.' Een paar mensen lachen. Ik voel me vernederd. Vanessa denkt er hetzelfde over.
'Waarom beschermd hij ons niet?' Ik huil in mijn hoofd, maar het verdriet mag onder geen beding naar buiten komen.
'Omdat ik hier nu ben. Dit is voor hem niet meer dan een lichaam. Dat is alles.' Brandon doet nog een stap naar voren. De smalle heuvel op, waar we op staan.
'Laat haar los, Jason.' Er wordt harder aan mijn haar getrokken. Ik bijt op mijn tanden om het niet uit te schreeuwen terwijl een deel ervan uit mijn schedel wordt gerukt.
'Wat, wil je haar houden?' Ik hoor de spot in zijn stem.
'Wat wil jij er anders mee doen? Haar vermoorden?' Ik ril bij zijn woorden. De toon verraad niets over hoe hij daarover denkt. Bijna alsof hij toestemming geeft. Ik sla mijn ogen ten hemel en probeer niet in tranen uit te barsten van angst.
'We houden haar gevangen tot we een oplossing hebben om het eruit te halen. De verantwoordelijkheid is van mij.' De greep om mijn polsen verslapt een klein beetje, maar niet genoeg om me moed te geven.
'Wat als ze ontsnapt? We kunnen het net zo goed opgeven en er een einde aan maken.' Vanessa jammert zachtjes in mijn hoofd.
'Ik wil niet dood, Ademt Zacht, vertel het hem. Vertel het Brandon.'
'Ik wil ook niet dood, maar hij gelooft toch nooit dat jij hier nog bent.' Ze schreeuwt het uit van pijn. Niet alleen de pijn van mijn kuit, of die van mijn polsen of schedel. Maar de pijn die we allebei voelen, de pijn opgewekt door het feit dat we zullen sterven. Bijna alsof we al dood aan het gaan zijn. Samen. Daarna jammert ze zachtjes in mijn hoofd.
Er zijn nog geen reacties.