013*
Zwijgend zaten we met zijn allen in de auto. Gustav reed, Georg zat naast hem en Bill en ik zaten achterin. Het zou nog een stuk rijden zijn, ongeveer een uur. Ik liet mijn hoofd tegen het verkoelende raam hangen en keek daardoor naar buiten. Auto's flitsten voorbij en hun felle koplampen bezorgden me hoofdpijn, waardoor ik mijn ogen sloot. Niet dat het werkte. Een diepe zucht rolde over mijn lippen, 'mag er muziek op?' Het maakte me nog niet eens uit welke muziek, al was het maar om deze eindeloze stilte te verbreken. Georg was de eerste die in beweging kwam. Langzaam bewoog hij zijn hand naar de radio en draaide aan een van de vele knoppen om de juiste zender te zoeken. Uiteindelijk vond hij er een. Het was geen vrolijke muziek, maar goed genoeg om een beetje weg te kunnen dromen. Om alles te vergeten en je weg te vinden naar je eigen fantasiewereldje waarin alles mogelijk is. Soms dacht ik weleens dat heel mijn leven een grote droom was, dat ik nu in het echte leven misschien wel ergens in een ziekenhuis in coma lag en dat ik dit allemaal bedacht had. 'Uhhm, Gustav, we moeten wel zo tanken,' Georg wees op het metertje dat behoorlijk laag stond. 'Jaja, er staat hier dat er over 900 meter een tankstation is,' beantwoorde Gustav hem terwijl hij wees naar een voorbij vliegend bord. Ik wiegde langzaam mijn hoofd een beetje heen en weer om de klappen van het raam op te vangen. De felle koplampen waren weg en hadden plaats gemaakt voor een donkere weg. Het was bewolkt, dus er was ook geen maanlicht die je hielp om iets te zien. Ik probeerde door het raam te kijken en me te oriënteren, het enige wat er op dit moment buiten was, waren bomen. Ontelbaar veel bomen, dus het leek me logisch dat we op een weg door het bos waren. Plots miste ik iets, ik merkte niet meteen wat, maar ik wist zeker dat er iets weg was wat er eerst wel was. 'Waarom is de muziek uit?' Vroeg Bill. Ohja! De muziek! Ik keek naar voren en zag dat de hele radio uit was gevallen. Georg deed verwoede pogingen om hem opnieuw aan de praat te krijgen, maar er lichtte niets op, en zelf gaf de radio geen kik. Ik liet me weer achterover vallen en knalde met mijn rug tegen de leuning aan. 'Waar blijft dat tankstation toch? Hebben we die 900 kilometer niet al lang gehad?' Merkte Bill op. Op dat moment begon de motor te pruttelen. 'Godverdomme!' Gustav sloeg met zijn handen hard op het stuur, waardoor er een luide toeter door het bos een schalde. De auto begon langzaam vaart te minderen, totdat we helemaal stil stonden. Ik kon wel janken, dit was zo ongeveer de slechtste dag van mijn leven. Voorin werd luid gevloekt en op het dashboard geslagen in de hoop op een teken van leven. Ik had het benauwd, dus opende ik de deur om mijn benen erbuiten te gooien. Terwijl ik deed tikte Bill me op mijn schouder. 'Cris, volgensmij is dit het tankstation dat ze bedoelden,' zei hij zachtjes terwijl hij met zijn vinger naar buiten wees.
Reageer (1)
woewww egt verderrr
1 decennium geleden