De leuke wandeling.

15:36
Duizelig stap ik uit de auto. Ik kan niet goed tegen autorijden, zelfs niet als ik voorin zit. De vochtige lucht geeft me een goed gevoel, maar de misselijkheid gaat niet over. Die stomme auto’s ook! Of moet ik zeggen: De stomme wandeling, want als we niet een stomme wandeling moesten maken, dan had ik ook niet in de auto hoeven zitten en was ik nu ook niet misselijk. “Kom je Lucy?” Vraagt mijn broertje Lucas. Ik gooi mijn hoofd in mijn nek en zucht. “Goed.”
We lopen op een modderig paadje ergens in een bos in de buurt van Wassenaar. Mijn moeder en haar vriend Bob lopen voor ons. Mijn broertje heeft precies eén goeie eigenschap: Hij mag Bob ook niet. Zogenaamd spontaan nodigt hij ons uit om een dagje te gaan wandelen. Leuk…Eerst moeten we een uur( “Oooh, ‘tis maar een kwartiertje” ) in een auto zitten die stinkt naar sigaretten en bedorven melk, en dan moeten we gaan wandelen, terwijl het regent. Hard regent. Fuck you Bob. Ik trek mijn capuchon nog iets verder over mijn hoofd, zodat hij mijn ogen voor anderen bedekt, maar ik zelf nog alles kan zien. Mijn lange bruine krullen prop ik naar achteren, zodat niemand die ziet. We lopen de berg op, maar mijn conditie is altijd al bovennormaal geweest. Het is mijn broertje waar ik me aan erger:
‘Mama! Ik wil naar huis!’ moppert hij. Ook herhaalt hij om de drie seconden de woorden: ‘Zijn we er bijna?’ Irritant kut kind. Waar bijna? Dit hele bos ziet er hetzelfde uit; dennen, eiken en beuken. En een goor, modderig, doorweekt en smal pad. Ok, ik weet dat ik niet altijd aardig voor iedereen ben, maar Karma heeft het echt op mij gemunt vandaag. Het begint harder te regenen en ik voel druppeltjes water langs mijn hals naar beneden glijden. Alles om even naar buiten te gaan. Ik zucht diep, hard genoeg dat Bob en mijn moeder het ook horen. Het pad stijgt nu ook niet meer, maar daalt en kronkelt steeds dieper het bos in. Ik weet niet of het door de storm komt, of door de bomen die steeds dichter worden, maar het wordt steeds donkerder. Mijn ogen zijn bijna aan de duisternis gewend als alles ineens licht wordt en ik bliksem aan de donkergrijze hemel zie. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en kijk Bob met een moordlustige blik aan. ‘Het storm,’ zeg ik. Niet sarcastisch, niet vol humor, maar doodserieus, alsof ik het voorlees uit een boek vol feiten: het stormt. Bob heeft ons meegenomen naar een bos in Wassenaar. We hebben het laatste half uur geen mensen gezien en ik wil terug. NU. Ik kijk op mijn horloge.
16:30
Over maximaal een uur is het echt donker, donkerder dan nu, en ik wil naar huis. ‘Bob, waar zijn we?’ vraag ik chagrijnig.
‘Ja Bob, ik wil naar huis!’ voegt Lucas er aan toe.
‘De parkeerplaats is maar vijf minuten lopen,’zegt hij zenuwachtig. ‘We zijn we zo,’
Maar na een half uur lopen zijn we er nog steeds niet. En nog een kwartier daarna zitten we met z’n allen op een boomstronk. Verkleumd, bang en vooral chagrijnig. ‘Bedankt hè, Bob,’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen