Diep in het bos, ver weg van alle mensen, stond een huisje. Het was een klein, knus huisje, waar acht geiten woonden. Één moedergeit en zeven kindergeitjes. De reden dat ze diep in het bos woonden was dat de geitjes niet in de buurt van mensen mochten komen. Ze zagen mensen als een grote vijand en zodra ze er een zagen vielen de geitjes de enkeling aan. Ze waren klein, maar met hun scherpe hoefjes schopten, sloegen, krabden ze mensen totdat ze er bij neervielen. Met gevaar voor eigen leven hebben de dorpelingen met hooivork en fakkels de geiten het bos in gedreven. Omdat ze nergens meer naartoe konden, bouwden ze een huisje. Een huisje net groot genoeg voor acht geiten. Gemaakt van hout, gesneden uit de bomen in de buurt van het riviertje. De zeven geitjes waren vaak alleen, aangezien moedergeit bijna altijd weg was. Ze vertelde nooit waar ze naartoe ging, maar de geitjes luisterden braaf naar wat ze altijd zei als ze vertrok. ‘Lieve kinderen, blijf binnen en speel lief met elkaar. Jullie mogen voor niemand opendoen. Behalve als ik het ben.’ Met deze standaard woorden vertrok ze elke ochtend. De geitjes stonden op een rijtje, met hun pootjes achter hun rug en alle zeven knikten ze en zeiden: ‘Ja, moeder, wij zullen braaf zijn.’ Moedergeit kon met een gerust hart vertrekken. Wat ze echter niet wist, was dat elke dag de geitjes via de achterdeur naar buiten slopen. Wanneer de geitjes buiten waren, was het bos onveilig. De zeven geitjes waren zo agressief dat ze elk dier dat ook maar te dicht bij hen in de buurt kwam aanvielen. Na een enorm bloedbad huppelde ze dan weer vrolijk verder. Op zoek naar een nieuw slachtoffer. Zo ook een wolvenjong. Het dier was speels en snuffelde rond in de omgeving. Blijkbaar was hij weggelopen van zijn moeder, aangezien die niet in de buurt was. Vrolijk liep hij van boom tot struik tot boom. Hij was zo druk met snuffelen dat hij de geitjes pas rook toen ze al achter hem stonden. ‘Kijk eens wat een schatje.’ Grijnsde het oudste geitje. ‘Je bent zo knuffelig, ik kan je wel doodknuffelen.’ Zei weer een ander lachend. Het wolvenjong werd angstig en wilde wegrennen, maar de geitjes hadden hem omsingeld. Met zijn staart tussen zijn benen dook hij ineen. ‘Wat? Ga je niet terug vechten? Je hebt toch klauwen?’ Bij het horen van deze woorden sprong het jong rechtop. Hij haalde uit, maar miste. Het jongste geitje was nog net op tijd opzij gesprongen. ‘Wil je vechten? Kom dan!’ Met zijn hoef ramde hij in zijn hoofd. Gejank. Het wolven jong huilde het uit. Bloed viel op de grond en meer hoeven sloegen het beest in elkaar. Op de rug, de poten, de staart. Bloed spetterde in het rond en niet veel later hoorden de geitjes geen gejank meer. ‘Tikkie, jij bent hem!’ Het een na jongste geitje tikte haar broertje aan en rende weg. De andere zes volgden.

‘Bah, mijn poten zijn zo vies!’ Het een na oudste geitje hield haar bebloede poten omhoog en trok een vies gezicht. ‘Hou nou eens op! We doen al een half uur lang tikkertje, ik heb er genoeg van!’ Het jongste meisje trok haar snuit op en liep teleurgesteld, maar arrogant weg. ‘Moeten we niet terug naar huis? Moeder zal zo wel thuis komen.’
‘Ja, is misschien wel een goed idee, maar eerst ga ik die smerige zooi van mijn poten af halen.’
‘Bedoel je dít?’ De oudste smeerde zijn poot uit in haar gezicht. ‘Hahaha!’ Alle zes begonnen ze te lachen. ‘GádverDAMME! Kom HIER!’ Een gevecht ontstond. Alle zeven sloegen ze met hun poten rond. Gemekker en gelach luidden in het bos rond. Bloed spetterde wederom overal. En het was niet alleen van het wolvenjong. ‘Oke, nu is het GENOEG!’ Het een na oudste geitje stond in het midden, ze hield haar poten gespreid zodat niemand haar meer kon aanvallen. ‘Nu zit ik alleen nog maar méér onder het bloed. Ik ga NU naar het riviertje en dan ben ik naar HUIS, zoek het maar uit jullie.’ En ze rende weg. Terwijl ze rende hoorde ze haar broertjes en zusjes volgen. Ze wisten dat, wanneer ze niet op tijd thuis waren voordat moeder kwam, ze problemen zouden krijgen. Het water waarmee ze hun poten en gezicht waste, kleurde rood. Ze spraken geen woord meer tot iedereen zich gewassen had en thuis waren. Ze hadden geluk, hun moeder was nog niet thuis. ‘Hup, iedereen omkleden, ze mag onze kleren zo niet zien.’ Alle geitjes deden wat hun oudste zus zei en binnen enkele minuten was elk geitje voorzien van een schoon setje kleding en hingen de natte kleren buiten. Hun moeder kwam echter niet. Ook niet na een half uur en ook niet na een uur. Het begon ondertussen al buiten te schemeren en de zeven geitjes begonnen zich zorgen te maken. Moeder was altijd voor het donker thuis. Het oudste geitje stond op. ‘Ik ga even buiten kijken, blijven jullie allemaal binnen.’ Het jongste geitje begon te huilen. ‘Doe niet zo kinderachtig. Serieus, hij gaat alleen maar buiten kijken.’ Ze stopte meteen met huilen en draaide zich weg van haar oudste zus. ‘AAAAAAHHHHHH!’ Iedereen schrok en keek naar waar het geschreeuw vandaan kwam. Het oudste geitje kwam naar binnen stormen. ‘M-m-moeder l-ligt buiten! Ze is d-d-dood!’ Gegil van de twee jongste, geren van de anderen. ‘Wat? Nee, dat kan niet!’ Ze stormden naar buiten en ja, daar lag het levenloze lijk van hun moeder. Ze lag in een plas bloed, vol met krassen en beten. Het volgende moment ging snel. Daar stonden ze dan, met z’n zevenen. Van achter de boom kwam een wolf op hun afrennen. Grommend en bijtend. ‘Jullie hebben mijn zoon vermoord!’ De wolf sloeg in het rond. De geitjes konden er niet tegenop. Ze boden wel weerstand, maar de wolf was te sterk. Bloed spoot overal in het rond. De twee jongste geitjes renden weg. De twee oudste waren als eerst dood. Hun kop er half af. De drie middelste probeerden nog te vechten, wat lukte, want de wolf jankte. Maar zijn woede om zijn eigen kind was te groot en ondanks de pijn bleef hij aanvallen. Hij beet, terwijl gemekker het bos vulde.
Zes geitenlijkjes lagen nu op de grond. Waar waren de twee anderen? De wolf zocht, en hij zocht. Hij vond ze echter al snel, want de geitjes hadden hem gezien en gilden. De twee jongste geitjes werden het snelst gedood, want kleine pootjes kunnen het minst hard rennen.
De dorpelingen hadden vaag gehoord wat er in het bos had afgespeeld. Maar door al het gemekker wisten ze dat de geiten dood waren. Wat ze echter niet wisten, was dat de wolf hun nieuwe vijand was.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen