001
Het is donker. Geen zon of maan om over het land te schijnen. Dat komt waarschijnlijk door het feit dat het nacht is en er geen maan is om licht te geven. Wie licht wil, moet wachten op de dag, wat erg lang kan duren. Toch flikkert er een vaag, oranje licht tussen de bomen, eromheen zitten de silhouetten van enkele katten. Een daar van is Rose, gitzwart met grote groene ogen. Haar oren zijn geprikt om geluiden van roofdieren, of eventueel prooi. De andere twee katten zijn beide wit, hun blauwe ogen gloeien in het licht van het vuur. Moon en Frost heten ze. Met z’n drieen zijn zij het laatste van hun soort. Sinds de oorlog was er geen kat meer te bekennen, op Rose, Moon en Frost na. Ze vonden elkaar toen ze naar hun families zochten, maar hebben die nooit gevonden. Maar zelfs na al die tijd houdt Moon vol dat ze nog leven. Rose twijfelt daar over.
‘Ik weet zeker dat ze naar een andere dimensie zijn verplaatst,’ mauwt hij voor de zoveelste keer
‘En hoe moeten wij daar dan komen?’ spreekt Rose hem tegen, het is ongelofelijk hoe hoopvol hij is ‘Bovendien, het is seizoenen geleden dat de oorlog is afgelopen.’
‘We waarderen je vastberadenheid en moed, Moon,’ mauwt Frost zachtjes ‘Maar Rose heeft gelijk, er is haast kans dat zij het hebben overleefd.’ Moon slaat zijn ogen neer
‘Maar ze kunnen niet dood zijn,’ mauwt hij ‘Als dat zo was, dan zou ik het weten.’ Rose zucht, Moon heeft een soort telepathische connectie met zijn zus, hoewel ze niet goed weet of hij bluft. Frost kijkt naar de lucht, de vage groene lucht in de verte begint boven de bomen te klimmen. Ze staat op en rekt haar spieren, die stijf geworden waren van het lange zitten.
‘Time to get moving,’ mauwt ze.
Rose spitst haar oren
‘Horen jullie dat?’ sist ze naar haar reisgenoten, die ook hun oren spitsen. Snelle pootstappen rennen op hen af. Rose draait haar hoofd op tijd om een grote witte hond door het struikgewas te zien breken. Ze blaast luid naar de hond en ontbloot haar tanden. De hond z’n groene ogen zijn wijd in angst en hij stopt meteen. Rose knijpt haar ogen tot spleetjes
‘Wat moet je?’ blaast ze. De hond laat zijn blik over de katten glijden
‘Ik-ehh… Ik…’ mompelt hij
‘Wacht eens even,’ mauwt Frost ‘Becquerel, dat ben jij, toch?’ de hond knikt ‘Rose, doe kalm aan, Bec doet geen vlieg kwaad.’ Rose laat haar vacht weer op haar rug liggen en stapt naar achteren, maar kijkt de hond nog steeds verdacht aan.
‘Waar kom je voor, Bec?’ vraagt Frost
‘Ik ga met jullie mee,’ antwoordt de hond ‘Ik weet naar waar jullie op zoek zijn, en ik kan jullie daarbij helpen.’ Moon’s ogen verwijden in interesse en hoop
‘Goed, jij gaat mee,’ mauwt hij meteen. Rose mompelt iets onder haar adem, maar knikt dan in toestemming.
‘Dus Bec,’ mauwt Moon ‘Waar zijn onze families, leven ze wel?’ Becquerel knikt
‘Jouw theorie over een andere dimensie klopt,’ antwoordt hij ‘En ze leven nog, dat staat vast.’ hij kijkt op naar de groene zon ‘Ze worden gevangen gehouden, door de honden, in een andere dimensie.’ een hoopvolle grijns spreidt zich over Moon’s gelaat
‘Dus hoe komen we daar?’ vraagt hij
‘We moeten naar het einde van de wereld,’ zegt hij ‘Waar de zon op haar laagste en dichtstbijzijnde punt staat, dat is ons portaal.’
‘Is dat niet ver?’ vraagt Frost, Bec houdt zijn kop schuin
‘Het is het echter wel waard,’ zegt hij. Frost buigt haar kop. Rose ziet dat er iets aan de hand is met Bec, ze gaat dichter bij hem lopen.
‘Er zit een prijs aan, nietwaar?’ fluistert ze zodat alleen hij het kan horen. Bec zwijgt voor enkele seconden
‘Er moet een opoffering gedaan worden.’ fluistert hij bedroefd terug.
Er zijn nog geen reacties.