.

Rosalie

“Wat gebeurt er!?”
Ik kijk angstig om me heen. Een flits verlicht het grote bos. Het is even zwart voor mijn ogen. Als ik weer kan zien ben ik helemaal alleen.
“Zoë?” Vraag ik. Ik krijg geen antwoord. Ik kijk om me heen. De mist is nog dichter dan eerst. De witte gedaante is weg. Ik begin langzaam en voorzichtig te lopen. In de verte hoor ik een wolf huilen. Er gaat een rilling door me heen.
“Waar ben ik?” Vraag ik me hardop af.
“Je bent in het spookbos…”
Ik schrik van de spookachtige stem die antwoord geeft om mijn vraag. Met een ruk draai ik me om. Een zwarte schim schiet weg achter de bomen.
“Wie is daar?”
Mijn stem is angstig. Geen antwoord. Ik draai me weer om en loop verder. Het is doodstil in het bos. De stilte wordt af en toe onderbroken door een donderslag of een wolf. Heel veel kan ik niet zien. De maan is achter de wolken verdwenen en de mist maakt het alleen maar erger. Het woord “Spookbos” spookt de hele tijd door mijn hoofd. Waarom heet het, het Spookbos? Waar ligt het? Waarom is het zo stil? Waar zijn de anderen? Ik wordt gek van alle vragen. Plotsling struikel ik over een boomwortel. Ik val hard op de grond.
“Auw.”
Iets hards en kouds omklemt mijn enkel. Snel ga ik rechtop zitten. Er komt iets op me af. Iets zwarts. Boomwortels. Levende boomwortels! Ik probeer ze wanhopig weg te trappen, tevergeefs, de boomwortels zijn te sterk. Opeens verslapt de greep. Ik trek snel mijn enkels weg. Naast me knapt een takje. Geschrokken kijk ik opzij. Er staat iemand in de mist.
“Gaat het?” Vraagt een jongensstem. De persoon in de mist komt dichterbij. Ik sta op en deins achteruit. Er wordt gegrinnikt.
“Ik doe niets hoor.” Zegt dezelfde stem weer. Ik zwijg en kijk snel om me heen, zoekend naar een pad waarlangs ik kan vluchten. Als ik weer voor me kijk, staat de jongen ineens voor me. Ik schrik en zet vlug nog een paar stappen naar achter.
“Rustig maar…ik doe je niets.”
De jongen grijnst even.
“Wat is je naam?” Vraagt hij.
“R-Rosalie.” Antwoord ik angstig.
“Ik heet Jeff.” Stelt de jongen zichzelf voor. “Wat doe je hier?”
Ik haal mijn schouders op. Wat ik hier doe? Dat weer ik zelf eigenlijk niet eens. De uitgang zoeken, van dit bos misschien?
“Ik wil je wel helpen om dit bos uit te komen.” Raadt Jeff mijn gedachten. Ik twijfel en kijk hem onderzoekend aan. Het valt me nu pas op, dat hij erg rode ogen heeft en een bleke huid.
“Nee, je ziet er niet echt betrouwbaar uit.” Antwoord ik. Voordat hij weer iets kan zeggen, draai ik me om en ren ik weg, zo snel mogelijk. Jeff zegt nog iets, maar ik hoor het al niet meer.

Ik kijk even naar de lucht. De maan is achter de wolken vandaan gekomen en werpt een wit licht uit over het boos. De mist is al bijna verdwenen. Verderop zie ik een grote heuvel, zonder bomen. Ik loop tot onderaan de heuvel en kijk omhoog. Achter me hoor ik geritsel van bladeren. Ik draai me om en schrik. Twee ijsblauwe ogen lichten op in het donker. De ogen komen dichterbij en angstig zet ik een paar stappen achteruit. Het reusachtige lichaam van een wolf wordt zichtbaar. Hij gromt zacht en zet een paar stappen naar voren. Ik houd de wolf nauwlettend in de gaten terwijl ik naar achter blijf lopen, een stukje de heuvel op. Plotsling springt de wolf op me af. Ik spring net op tijd opzij, draai me om en ren met moeite een eind de heuvel op. Met een paar sprongen staat de wolf weer voor me. In één seconde heeft hij zijn poten om mijn rechter onderbeen geslagen. Zijn nagels snijden in mijn huid. Ik slaak een gil en trek mijn been los. Half struikelend ren ik, langs de wolf heen, verder de heuvel op. Als ik eindelijk boven ben, val ik opeens in een gat. Met een harde klap kom ik in het water terecht. Door de klap wordt alle lucht uit mijn longen geperst. Snel zwem ik weer naar boven. Zodra ik boven ben haal ik een paar keer diep adem. Ik hoest even en kijk om me heen. Ik zie dat ik in een groot meer ben gevallen, in een soort grot. Ik zwem naar de kant. Het water is ijskoud en mijn spieren beginnen zeer te doen. Een pijnlijke steek schiet door mijn been, als ik mezelf uit het water hijs. Ik kijk naar mijn been en zie dat er een snee in zit.
“Stomme wolf.” Mompel ik. Ik kijk naar boven om te zien of het gat, waardoor ik ben gevallen, er nog is. Er is niets te zien. Ineens wordt de ruimte gevuld met een dikke, koude mist. Ik sta snel op. Wat gebeurt er nou weer? Als snel trekt de mist weer weg. Ik sta nu weer gewoon op de heuvel. Ik kijk naar beneden. Aan de bosrand zie ik iets bewegen. Ik denk meteen aan de wolf en zet een paar stappen naar achter. De beweging aan de bosrand is weg. Ik loop snel verder de heuvel af, onderaan blijf ik weer stilstaan. Het is nog steeds doodstil. Verderop zie ik een meer, daar boven hangt een dunne mist. Ik hoor het geluid van bewegend water.
“Is daar iemand?” Vraag ik.
“Ja…ik.” Antwoord een zangerige stem. Geschrokken kijk ik om me heen. Ik had geen antwoord verwacht. Het geluid komt vanaf het water. Langzaam loop ik er naar toe, aan de rand van het meer blijf ik stilstaan, ik zie iets bewegen in de mist, maar het is nog de onduidelijk. Opeens wordt ik bij mijn pols vastgepakt en het water in getrokken. Het gaat zo snel, dat ik niet kan zien wie, of wat, me vast heeft. Ik wordt steeds dieper het meer in getrokken. Voorzichtig open ik mijn ogen. Het water prikt en ik zie bijna niets. Ik wordt los gelaten en kijk om me heen, als ik weer voor me kijk, kijk ik recht in twee rode ogen. Ik schrik en zwem achteruit. Mijn adem begint op te raken en ik zwem snel weer naar boven. Ik neem een grote hap lucht en zwem richting de kant. Plotseling wordt ik van achter vastgepakt. Ik kan me niet omdraaien en ben gedwongen om gewoon vooruit te blijven kijken. Proberen om los te komen heeft ook geen zin.
“Wat doe je hier?” Vraagt iemand achter me.
“Eh…wandelen..?” Antwoord ik wat vragend.
“Wie ben je?”
“Rosalie…”
Ik probeer me weer om te draaien maar wordt stevig vast gehouden. Het water is fris en ik ril even. Degene achter me sleurt me mee naar de kant.
“Hoe kom je hier?”
“Lopend.”
Achter me wordt gezucht.
“Ik bedoel hier, in dit bos.”
Ik ben even stil. Ik kwam ook lopend in dit bos, maar besluit om dat maar niet te zeggen.
“Ik was hier met een paar vriendinnen aan het wandelen en na een flits was ik opeens alleen…” Legt ik kort uit.
“Aha, als je dit bos uit wilt komen moet je om dit meer heen en dan als maar rechtdoor het pad volgen.”
Ik wordt los gelaten en draai me meteen om. Er is niemand meer te zien.
“Om het meer heen en rechtdoor.” Herhaal ik mompelend. Het is niet zo ver om aan de andere kant van het meer te komen, maar langs het meer is het erg modderig, dus loopt het lastig.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen