Chapter 14.
Ik keek hem beledigd aan en hij grinnikte. “Wat verwacht je dan na zo´n opmerking?”
“Ja, ja,” mompelde ik. “Hoe lang moeten we nog wachten?”
“Ik weet het niet. Nog tien minuten? We moeten onze koffers nog vinden.”
We wachtten nog tien minuten, maar toen was mijn geduld ook helemaal op. Athan stond ontspannen tegen de trein aangeleund en staarde voor zich uit, totaal op zijn gemak, terwijl ik ongeduldig heen en weer liep. Ik fronste geërgerd. Waarom was hij altijd beter in alles?
Athan voelde mijn irritatie en legde zijn goede hand op mijn schouder toen ik langsliep.
“Rustig. We gaan.”
Ik schudde zijn hand niet af, een soort stille verontschuldiging. Hij had er niks over gezegd, maar dit alles was mijn schuld.
“Kom op dan.”
We luisterden allebei heel aandachtig. Ik was de eerste die wat zei. “Volgens mij is iedereen weg.” Athan knikte. “Volgens mij ook.”
Ik keek omhoog naar de trein. “Ik wil er wel opspringen, maar als er iemand in de buurt, worden we gezien.”
“Wat wil je anders doen?” zei Athan. “We kunnen er niet omheen lopen, misschien pas jij er nog net onder door…”
“Dan ga ik onderlangs en jij bovenlangs.”
“Vertaling: Als iemand betrapt wordt, ben ik het niet.”
“Zoiets,” grijnsde ik. Mijn broer rolde met zijn ogen. “Je was altijd al zo bezig met wat mensen van je denken. Dat is een … menselijk trekje.”
Ik grimaste. “Ik weet het. Maar zijn wij dan geen mensen meer?”
Athan haalde zijn schouders op. “Om eerlijk te zijn, weet ik het niet. Vind jij van wel?” Daar moest ik even over na denken. “Ik wil er eigenlijk helemaal niet over nadenken,” gaf ik na een tijdje toe. We waren allebei even stil. “Laten we gaan,” zei Athan toen. Ik knikte.
Athan
Ik keek hoe Cat zichzelf lenig onder de trein door slingerde, en gebruikte toen al mijn kracht om op de trein te springen. Er was inderdaad niemand meer. Juist op het moment dat ik van de trein af wilde springen, begon hij te rijden. Met een snelle reflex sprong ik van de trein af, op het perron en ik zuchtte opgelucht toen ik mijn zus eveneens het perron op zag klauteren. Ze klopte haar kleren af en grijnsde toen naar me.
“Laten we naar de school gaan,” zei ik.
Haar grijns verdween en ze keek om zich heen. “Weet jij waar je heen moet?”
Ik hield mijn hoofd schuin, en volgde haar voorbeeld door ook om me heen te kijken. “Tja. Hm.”
Cat zuchtte geïrriteerd. “Dat hebben wij weer.” Ik lachte. “Beter wij dan iemand anders, vind je ook niet?”
Ze trok een gezicht. “Vast wel. Oké, waar zegt jou fantastische richtingsgevoel waar we heen moeten?” “Lijkt je het niet handiger als we proberen de plek te vinden waar ieder bewustzijn in de wijde omtrek samenkomt?” antwoordde ik.
“Eigenlijk wel.”
Ik glimlachte voldaan. “Zal ik het even nakijken?”
Cat maakte een gebaar waarmee ze haar toestemming gaf en ik sloot mijn ogen.
Het was eens heel lastig geweest om zo op zoek te gaan naar mensen, maar om eerlijk te zijn werd je overal goed in als je al zo lang leefde als ik. Ik opende mijn ogen op een kiertje en keek naar mijn zus. De vraag of we nog wel mensen waren had haar verdrietig gemaakt, dat voelde ik, maar het bleef toch iets waar we over na moesten denken.
Want wat waren we dan?
Als mens is er altijd één ding waar je altijd op kunt vertrouwen: je bent nooit alleen, er zijn anderen zoals jij. Je weet wat je bent.
Maar hoe kun je ooit weten wie je precies bent, als je die belangrijke vraag niet kunt beantwoorden? Wat waren we?
Reageer (2)
Ik vind dit verhaal echt goed, je schrijfy super goed. En het is nog origineel ook. (:
1 decennium geledenoeee
1 decennium geledensnel verder