1. Outside the box
Omdat ik jullie allemaal een beetje wil leren kennen, en jullie schrijfstijlen ook, is dit een soort kennismakings-opdracht. Ik wil dat jullie schrijven over iets dat dicht bij je staat. Dat hoeft niet iets droevigs te zijn: ook iets dat je ontzettend blij heeft gemaakt, of wat je leuk vindt om te doen. Maak er iets eigens van, daar schrijf je ook het beste op (:
INLEVERDATUM: 10 november 2011 -uitstel tot de 11de-
WOORDENLIMIET: min. 500 woorden, max. 1500 (:
Oké, dit is een stukje dat wat uitleg vereist. Ik heb geprobeerd te schrijven zoals het in mijn hoofd eraan toe gaat, met de nadruk op het fantasie-gedeelte dat mij 24/7 bezig houdt. Dat is dan ook het "iets" waarover ik schrijf bij deze opdracht: mijn fantasie die onophoudelijk aan mijn kop zeurt. De schuine tekst is mijn fantasie, de gewone tekst zijn óf gebeurtenissen in de werkelijkheid, óf mijn gedachten.
Ik hoop dat jullie ervan zullen genieten, want ik heb er best wat werk in gestopt.
Haar grote paarse ogen kijken dwars door mijn ziel. Een rilling loopt over mijn rug. Haar wat vollere gezicht verraadt dat ze nog jong is en maakt van haar verschijning iets onwerkelijks. Onrustig wrijf ik over mijn armen. Zodra ze opduikt, wordt alles opeens zo kil. De blokken die bij haar benen liggen, zijn al een lange tijd niet gebruikt. Zij speelt er niet mee. Zij is te slim om zich te vermaken met blokken. Een steek van medelijden schiet door me heen. Uit een reflex steek ik mijn hand uit. Die komt hard tegen de wasbak aan. ‘Omgeving,’ fluister ik tegen mezelf. ‘Eígen omgeving niet vergeten.’ Haar witte lippen vormen een streep. Ze knippert haar ogen niet. Haar ogen staan strak op mij gericht. Ze vertellen hoe wreed ze kan zijn en hoe meedogenloos ze dan is. En ze is er trots op. Trotser dan een herder op zijn hardwerkende hond kan zijn of een moeder als haar kind de eerste woordjes zegt. ‘Zo jong, zo jong.’ Mijn mond vormt de woorden, maar geen geluid komt uit mijn keel. Drie jaar, ze is nog maar drie jaar. Maar ze is nu al een bloeddorstig monster. Het zit in haar genen, of is ze gewoon zo? Ik weet het niet. Ik wil het ook niet weten. Ik weet alleen dat ze me fascineert. Ze draagt een sprookjesachtig jurkje van zware donkerpaarse stof. Met haar zwarte haren en haar pofmouwtjes doet ze me denken aan Sneeuwwitje. Maar Sneeuwwitje was een lieve prinses. Dit vierjarige meisje was alles behalve een lieve prinses. Haar blik verplaatst zich naar de blokken. Langzaam komen een paar blokken van de grond en zweven naar haar kleine handen. Ik grinnik. Zij kon me betoveren, zowel letterlijk als figuurlijk. Een kleine groene vlam zweeft boven haar hand. Een voor een steekt ze de blokken met de vlam aan. Langzaam zweven de brandende blokken naar boven en verlichten de duistere ruimte. Hoofdschuddend stond ik op. Er miste nog iets. Even ga ik voor het spiegeltje aan de muur staan en haal een hand door mijn haar. Dat is genoeg met mijn korte haar.
Met een klap die harder was dan dat ik had bedoeld, gooide ik de deur van het toilet dicht.
‘De deuren hoeven niet stuk!’ klinkt er vanuit de keuken.
‘Hoe laat is het?’ roep ik terug terwijl ik mijn tas dichtrits.
‘Vijf voor acht.’
‘Helemaal niet!’ gaat mijn broertje ertegenin. ‘Het is zeven voor acht!’
Grinnikend rol ik met mijn ogen. Sinds die jongen een horloge heeft, maakt hij er een punt van als je zegt dat het twee minuten later is dan op zijn horloge. Met een flinke vaart ren ik de trap op naar mijn kamer. Zodra ik mijn kamer binnenstap, neem ik me voor om na school het raam dicht te doen. Voorzichtig stap ik over alle rommel heen. Eenmaal bij mijn stoel aangekomen, gooi ik mijn tas op de grond en ga op mijn geel geverfde stoel zitten. Een zucht verlaat mijn lippen. Donderdag, de vreselijke dag waarop ik moet wakker worden bij Duits. Terwijl ik de boeken uit mijn tas haal, klikken achterin mijn hoofd opeens de tandwieltjes in elkaar.
‘Koud.’ Dat was het. Dat mist er. Koud. Donker. Kil. In het groene licht komt de hele ruimte tevoorschijn. Ze zit middenin een achthoekige toren met een vervallen dak. Grote glas-in-loodramen zouden daglicht de kamer in moeten laten, maar al het licht wordt tegengehouden door kale bomen. Dreigend lichten de ijspegels aan de bladloze takken op in het groene schijnsel. Ruw trek ik mijn boek Duits uit een grote stapel met schoolboeken en gooi hem in mijn tas. Koel en onheilspellend buiten, ja, dat beeld klopt. Dertien brandende blokken zweven door de kamer en een voor een komen de meubelstukken uit de duisternis tevoorschijn. Een prachtig bed, zonder matras, deken of kussen. Een oude schommelstoel, zonder zitvlak. Een tafeltje met maar drie poten. Een ladekast, zonder laden. De meubelstukken waren rijkversierd en erg sierlijk, maar incompleet. Met zijn grijze muren en versleten houten vloer was de ruimte zowel warm en verwelkomend als koud en afstotend.
“Ik ga!” klinkt er van beneden. Ik schrik op. Ik heb al twintig minuten zitten dromen. Snel gooi ik mijn boeken in mijn tas en ren naar beneden.
“Doeg mam,” roep ik als ik de deur uit loop. Met elke stap die ik zet zie ik haar duidelijker voor me. Een wreed driejarig monster dat houten blokken aansteekt.
“Goed zo lieverd, wat mooi!” Een vreselijke stem vult de ruimte. “Ik ben trots op je!”
Haar muren vallen ineen en met haar vingers in haar oren huilt ze zwarte tranen.
“Saepe?” Voor de tweede keer vandaag schrik ik op.
“Waar zijn we, mevrouw?”
“Oh, waar zitte je met je hoofd? So leer je toch niet Deutsch?” Teleurgesteld kijkt mijn docente mij aan.
“Nou, wil je daar komen, moet je beginnen bij mijn ruggengraat, tussen mijn longen door en dan iets naar links,” antwoord ik met een grote glimlach.
“Wil je ein papiertje?” vraagt mijn docente en houdt een strafwerkpapiertje omhoog.
“Nee dank u. Het antwoord is ‘In der zweiten Woche habe ich vor allem gefaulenzt.’, mevrouw.” Met een nijdige blik schrijft ze het antwoord op het schoolbord. Met medelijden kijk ik toe. Zij zal nooit de schoonheid van het onwerkelijke kennen.
Er zijn nog geen reacties.