The Ultimate Fantasy - Inleiding
Hier sta ik dan.
Mijn rugzak hangt over een schouder, bevat alles wat me dierbaar is. Alles wat ik bezit, alles wat ik ben.
De koude lucht snijdt door mijn dunne trui heen wanneer ik mijn blik opricht en het huisnummer controleer. 1123, ja, het is dit huis. Het is dit huis in het hartje van Brookline dat mijn nieuwe ‘thuis’ is.
Mijn klamme handen glijden langs de stof van mijn jeansbroek en ik probeer wat van het zweet af te vegen. Waarom moet ik ook elke keer zo zenuwachtig zijn? Waarom kan ik niet gewoon zelfzeker aanbellen?
Omdat je een lafaard bent.
Ja, een lafaard, dat is wat ik ben. Een lafaard, verborgen achter donkere make-up, halflang zwart haar, piercings en een zelfzeker masker. Maar nog steeds een lafaard.
Een kwartier nadat ik uit de auto gestapt ben, sta ik nog steeds op de stoep. Ik durf niet aan te bellen, ben te bang voor het gezicht dat ik zal zien. Bang dat het kwaad zal zijn, bang dat het teleurgesteld zal zijn, bang dat het er zal zijn.
Ze zeggen me altijd dat het wel goed komt, ik zal me er wel doorheen slaan. Ik ben sterk, mentaal dan toch, zeggen ze. Ze zeggen dat dit me volwassen maakt. Ze zeggen dat dit het beste voor me is. Ze zeggen dat ik vol moet houden. Ze zeggen zoveel, maar nooit de waarheid.
Ik ben niet sterk, noch mentaal, noch fysiek. Ik ben vel over been, huil mezelf alle avonden in slaap, ik ben niet sterk.
Ik ben een lafaard.
Met een zucht kijk ik op wanneer er binnen een lamp uit gaat. Ik word niet verwacht, dus zullen ze ook niet op mij wachten. Ze wachten niet tot ik eindelijk klaar ben met zelfmedelijden hebben, ze gaan naar bed als ze dat willen.
Ik besef dat als ik ze niet uit hun bed wil halen, ik nu iets ga moeten doen. Ik moet nu op de bel drukken, ik wil niet dat ze denken dat ik me belangrijk genoeg voel om mensen zomaar in het midden van de nacht van hun slaap te onthouden. Want ik weet dat ik dat vooral niet ben.
Ik haal diep adem en strek dan mijn arm uit.
Ik voel het niet wanneer mijn verkleumde vinger het ijzer van de bel raakt, het gevoel in mijn vingertoppen is twintig minuten geleden namelijk al weggestorven.
De bel klinkt, dan blijft het stil.
Binnen is er geen teken van leven. Er gaat geen licht aan, er is geen hond die begint te blaffen, er zijn geen voetstappen te horen. Geen enkele vorm van reactie.
Opnieuw slaat de twijfel toe. Wat moet ik doen? Moet ik geduldig wachten? Moet ik nogmaals bellen? Moet ik weggaan en morgen weer terugkomen? Waar moet ik naartoe?
Dan worden mijn gedachten verstoord.
Een lichtflits, het raam boven de deur licht op, voetstappen klinken. Het gerinkel van sleutels is te horen en ik voel mijn hart op alle mogelijke plaatsen kloppen.
Ik hoor hoe de sleutel in het sleutelgat wordt geschoven, beeld me in hoe hij omgedraaid wordt als ik het hoor.
Een keer, twee keer, dan gaat de deur open.
Mijn naam is Bill Kaulitz, en hier begint een nieuw hoofdstuk van mijn leven.
Mijn rugzak hangt over een schouder, bevat alles wat me dierbaar is. Alles wat ik bezit, alles wat ik ben.
De koude lucht snijdt door mijn dunne trui heen wanneer ik mijn blik opricht en het huisnummer controleer. 1123, ja, het is dit huis. Het is dit huis in het hartje van Brookline dat mijn nieuwe ‘thuis’ is.
Mijn klamme handen glijden langs de stof van mijn jeansbroek en ik probeer wat van het zweet af te vegen. Waarom moet ik ook elke keer zo zenuwachtig zijn? Waarom kan ik niet gewoon zelfzeker aanbellen?
Omdat je een lafaard bent.
Ja, een lafaard, dat is wat ik ben. Een lafaard, verborgen achter donkere make-up, halflang zwart haar, piercings en een zelfzeker masker. Maar nog steeds een lafaard.
Een kwartier nadat ik uit de auto gestapt ben, sta ik nog steeds op de stoep. Ik durf niet aan te bellen, ben te bang voor het gezicht dat ik zal zien. Bang dat het kwaad zal zijn, bang dat het teleurgesteld zal zijn, bang dat het er zal zijn.
Ze zeggen me altijd dat het wel goed komt, ik zal me er wel doorheen slaan. Ik ben sterk, mentaal dan toch, zeggen ze. Ze zeggen dat dit me volwassen maakt. Ze zeggen dat dit het beste voor me is. Ze zeggen dat ik vol moet houden. Ze zeggen zoveel, maar nooit de waarheid.
Ik ben niet sterk, noch mentaal, noch fysiek. Ik ben vel over been, huil mezelf alle avonden in slaap, ik ben niet sterk.
Ik ben een lafaard.
Met een zucht kijk ik op wanneer er binnen een lamp uit gaat. Ik word niet verwacht, dus zullen ze ook niet op mij wachten. Ze wachten niet tot ik eindelijk klaar ben met zelfmedelijden hebben, ze gaan naar bed als ze dat willen.
Ik besef dat als ik ze niet uit hun bed wil halen, ik nu iets ga moeten doen. Ik moet nu op de bel drukken, ik wil niet dat ze denken dat ik me belangrijk genoeg voel om mensen zomaar in het midden van de nacht van hun slaap te onthouden. Want ik weet dat ik dat vooral niet ben.
Ik haal diep adem en strek dan mijn arm uit.
Ik voel het niet wanneer mijn verkleumde vinger het ijzer van de bel raakt, het gevoel in mijn vingertoppen is twintig minuten geleden namelijk al weggestorven.
De bel klinkt, dan blijft het stil.
Binnen is er geen teken van leven. Er gaat geen licht aan, er is geen hond die begint te blaffen, er zijn geen voetstappen te horen. Geen enkele vorm van reactie.
Opnieuw slaat de twijfel toe. Wat moet ik doen? Moet ik geduldig wachten? Moet ik nogmaals bellen? Moet ik weggaan en morgen weer terugkomen? Waar moet ik naartoe?
Dan worden mijn gedachten verstoord.
Een lichtflits, het raam boven de deur licht op, voetstappen klinken. Het gerinkel van sleutels is te horen en ik voel mijn hart op alle mogelijke plaatsen kloppen.
Ik hoor hoe de sleutel in het sleutelgat wordt geschoven, beeld me in hoe hij omgedraaid wordt als ik het hoor.
Een keer, twee keer, dan gaat de deur open.
Mijn naam is Bill Kaulitz, en hier begint een nieuw hoofdstuk van mijn leven.
Reageer (1)
Begint al leuk, ga zeker lezen en neem nu dus zeker een abo;)
1 decennium geleden