Als ik de volgende dag wakker word is er veel bedrijvigheid in het dorp. Als ik de hut van Pendwa uitloop zie ik dat de mensen het zwijn hebben schoongemaakt en de ingewanden als aas gebruiken bij het vissen in de rivier. Een deel van het vlees word gebraden op een speciale manier. Het grootste deel word in repen gesneden en gedroogd rond een groot vuur. Mensen bedanken mij dat ik het zwijn heb geschoten, alleen weet ik zeker dat ze het niet perse nodig hadden. Ik merk dat mensen mijn niet langer Pwaya noemen maar gewoon Huru, dat vind ik wel fijn. Als mensen je hier Pwaya noemen is dat niet echt een compliment, want vreemdelingen vertrouw je niet echt. Dat ik het zwijn heb geschoten geeft een goede voedselvoorraad voor het dorp, daardoor weten de mensen dat ik te vertrouwen ben.

Jivunia komt naar me toe, “kom”, zegt ze. Als ik haar volg loopt ze naar één specifieke boom. Ik herken hem, het is de rubberboom. De sappen die de Rubberboom afgeeft zijn giftig. Jivunia zegt: “ik hoorde dat je het zwijn twee keer moest raakschieten voor hij dood was”. “ja”, antwoord ik. “Je moet dan meer trainen”, zegt ze: “of je gebruikt iets van de sappen van deze boom”. Ik schrik: “maar dan vergiftig je de mensen toch”? “nee hoor, door het vuur word het gif kapot gebrand”, antwoord ze: “en met dit gif hoef je maar een schrammetje te krijgen en je bent heel ziek, dus met een pijlwond ben je dood”. “dus dan moet je heel erg oppassen” zeg ik. “dan moet je heel erg goed oppassen ja” beaamt ze.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen