Deze dag leer ik het dorp kennen, de man die mij redde heet: Kinga, wat beschermer betekend, een bijpasselijke naam. Er waren nog veel meer mensen: Pendwa de sjamaan, Rutuba, de vrouw van het stamhoofd, Bwana het stamhoofd, Jivunia de Jager. Telkens als iemand zich voorstelde zei ik: Huru, maar de meeste noemen mij Pwaya: Vreemdeling. Ik moet erg wennen aan de nieuwe manier van leven.

Deze mensen zijn veel meer gebonden aan de natuur, als ze vissen gebruiken ze een natuurlijk gif uit de wortels van een boom. Als ze jagen doen ze dat met strikken en pijl en boog. Ze gebruiken geen vuurwapens zoals de blanke mensen. Bij die gedachten lopen de rillingen over mijn rug. Ik weet dat de blanke mensen mij hier niet kunnen vinden, maar het is alsnog moeilijk te verwerken.

Als het te donker wordt roept Bwana dat we moeten gaan slapen, ik krijg een bed in de hut van Kinga, wat een erg grote eer is. Kinga is een heel erg gerespecteerd persoon. Als ik op bed lig merk ik hoe moe ik ben, maar de slaap wilt maar niet komen. Uiteindelijk neemt de vermoeidheid de overmacht en val ik in een diepe slaap.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen