Hoofdstuk 9.
Een stem, uit het niets. Ze sprak zacht, zo zacht dat, wanneer er hier meer waren, ik de enige was die het kon horen. De woorden klonken nog meerdere malen toen het uiteindelijk zwart voor mijn ogen werd.
De sneeuw deerde me niet. Of dat kwam omdat het niet meer sneeuwde..? Het voelde in ieder geval niet zo. Ik opende mijn ogen en ik kwam tot de conclusie dat het nacht was. De storm was voorbij en ik lag nog steeds diep in de sneeuw. Ik was weer fit. Het slapen had me goed gedaan. Vaag, heel vaag kon ik het me nog herinneren. Die woorden. Ik had nog nooit zo’n rare taal gehoord. Het was totaal anders dan het geluid dat vogels maakten, anders dan het gepiep van de muizen als ik ze achtervolgde. Terwijl ik het wel kon begrijpen. De betekenis was me duidelijk. En toch, klonk het raar. Het was een taal die ik niet na kon doen. Ik stond weer op mijn poten, klaar om verder te trekken. De sneeuw was enigszins gezakt, waardoor lopen makkelijker werd. De lucht was zwart. De maan verschool zich achter de wolken. Ik nam een sprint. De sneeuwvlakte was nog steeds even kaal, al vloog er wel af en toe een enkele vogel door het luchtruim. Ik voelde de leegte in mijn maag. Als ik geluk had, en een vogel zou dood neervallen, zou ik voedsel hebben. Maar het was valse hoop. Natuurlijk viel er geen vogel dood neer. Het landschap veranderde niet, al scheen de maan af en toe tussen de wolken door. Ik voelde haast het licht op mijn vacht. Het gaf me nog meer energie. Mijn tempo verminderde niet, ik rende juist sneller. Gedreven door mijn doel. Al wist ik niet wat dat was. Achter mij zou een lang spoor moeten zijn. Ik was ten slotte al een tijdje op pad. De grond werd vlakker, de sneeuw werd harder, pootafdrukken werden zichtbaar. Het leek of de maan de wolken aan het wegjagen was, want er kwam steeds meer licht. Ik keek naar boven en zag dat er nog maar een paar wolken langs de maan dreven. Ik focuste me weer op het pad. En daar zag ik het, eindelijk. In de verte zag ik een bobbel. Ik kon niet zien wat het was, daar was het te klein en ver weg voor. Naarmate ik door rende werd de bobbel groter. Een ‘aardverhoging’. Dat was het enige wat ik ervan kon maken. Het leek wel een eeuwigheid te duren, het was nog zo ver weg. En toch, het was het enige hier in de omgeving. Een zachte tegenwind. Ik voelde de koelte tegen mijn vacht. De overige losse sneeuw stoof omhoog. De bobbel had een vorm aangenomen en het was een berg. Een berg die steeds maar groeide. Nog steeds was ik geen ander dier tegen gekomen. De vlakte was verlaten. Toen ik eindelijk bij de berg was aangekomen, was de maan volledig wolkloos. De ijsberg was wit, met scherpe randen. Het zou me veel moeite gaan kosten om daar boven te komen. Ik aarzelde niet en begon aan mijn barre rit naar boven.
Ik weet niet hoe ik uiteindelijk boven ben gekomen, maar ik was er. Daar stond ik dan, uitkijkend op de vlakte waar ik een hele dag en nacht over gerend heb. Ik ging zitten bij de rand en keek naar de maan. Ze straalde. Zo mooi en rond. De energie vloeide naar binnen en ik barste uit. Ik zette mijn keel open en huilde.
Reageer (2)
Dus ze is een wolf? Ik gen benieuwd!
1 decennium geledenWauw, prachtig geschreven dit stukje <33
1 decennium geledenJe verhaal is echt awesome (: