Chapter two, part one
Neuriënd liep ik naar de kelder voor meer bloed. Het was een mooie dag vandaag, de zon scheen en er waren na de aanval op Bettina Stevens geen mensen meer aangevallen door vampieren. Dat was mooi, want andere vampieren konden het best eens verpesten voor mij en dat terwijl ik het prima naar mijn zin had in Mystic Falls. Ja, het was waar dat er een onderzoek gaande was naar de verdwijning van Bettina, maar vooralsnog wees alles erop dat het arme meisje het thuis meer dan beu was geweest en de reuring van de stad had opgezocht.
Het was tevens een mooie dag omdat Elena niet aanwezig was, ze was samen met Alaric en Jeremy naar hun buitenhuis bij het meer. Vroeger kon ik het gezelschap van Elena om me heen waarderen, maar omdat ze tegenwoordig enkel nog om Stefan liep te pruilen, was het een stuk minder gezellig wanneer zij in de buurt was. Natuurlijk was ik Stefan niet vergeten en stond het nog steeds hoog op mijn prioriteitenlijst om hem terug te vinden, maar ik wilde daarnaast ook nog mijn leven leiden. Elena verstikte zichzelf in haar verdriet, vast een vrouwenkwaaltje.
Ergens boven hoorde ik mijn telefoon afgaan. Ik keek op mijn horloge, acht uur. Wie was er op een zondagmorgen om acht uur in vredesnaam al wakker? Dat konden alleen vampieren zijn. Tenzij het mensen waren die werden lastiggevallen door vampieren, bedacht ik me toen met een zucht.
In een mensendrafje rende ik de trap weer op en nog net op tijd arriveerde ik bij mijn telefoon. Toen ik opnam, kreeg ik niet eens de tijd om mijn naam te zeggen.
“Ik kom nu daarheen,” ratelde een neurotische vrouwenstem.
“Hierheen?” echode ik, vooral omdat het me sterk leek dat ze hierheen zou komen om gezellig te praten. Caroline had het me nog altijd niet vergeven dat ik haar een paar weken geleden had opgedrongen menselijk bloed te drinken. Dat verbaasde me niets, Caroline had het me namelijk ook nog altijd niet vergeven dat ik haar bijna een jaar geleden had gebruikt voor de seks en haar bloed. Blijkbaar bleven dingen bij haar erg lang hangen.
De stem aan de andere kant van de lijn sprak weer. “Ja, daarheen. Ik neem Tyler trouwens mee, dus doe tenminste alsof je een goed humeur hebt.”
Tyler Lockwood was haar beste vriend, hij was tegelijkertijd ook de enige weerwolf in Mystic Falls. Ik was nog altijd van mening dat die combinatie geen goede was, daar één beet van een weerwolf een vampier fataal kon zijn. Ik was zelf ternauwernood aan die dood ontsnapt en het was geen pretje geweest.
“Die hond komt mijn huis niet in,” bracht ik er tegenin, maar ik wist dat ik geen andere keuze had. In tegendeel tot vampieren hoefden weerwolven helaas niet uitgenodigd te worden voordat ze een huis binnen konden stappen.
Caroline klonk beledigd en verhief haar stem zodanig dat ik de telefoon een halve meter van mijn oor weg moest houden. “Het is erg jammer dat het jouw huis niet meer is en dat je er niets over te zeggen hebt. Ik kom nu daarheen, Damon Salvatore, en ik neem die ‘hond’ mee, tot straks.”
Zucht. Vast een vrouwenkwaaltje.
Een klein half uur later hoorde ik de deurklopper en naarmate ik de deur naderde om die open te doen, drong een vreemde geur mijn neus binnen. Ik had het eerder geroken, blijkbaar roken weerwolven zelfs in hun menselijke vorm nog steeds naar natte hond. Met tegenzin haalde ik de deur van het slot en liep ik weer richting de woonkamer. “Je weet het te vinden!” riep ik ze toe.
“Erg vriendelijk van je.” Caroline wierp me een flauwe glimlach toe en wees naar Tyler. “Je kent Tyler? Tyler, Damon, Damon, Tyler.”
“Ik ken Tyler ja,” bromde ik. “Maar misschien wil Tyler eerst even kennismakend snuffelen, of is dat niet hoe jullie wolven dat doen?”
Tyler was duidelijk niet geraakt door mijn opmerking en reageerde uiterst kalm. “Mijn neus is niet zo goed in menselijke vorm, dus doen we het meestal gewoon met een hand.”
“Ja, laten we dat gedeelte vooral overslaan,” zei ik met een gespeeld enthousiasme, “waarom zijn jullie hier, Caroline?”
Caroline nam duidelijk de tijd om tot haar verhaal te komen en dat irriteerde me. Het eeuwige leven betekende niet dat ik zin had om hier tot in de eeuwigheid te staan. Uiteindelijk leek ze de juiste woorden te hebben gevonden en legde ze dan toch haar probleem op tafel.
“We waren in het bos, bij de oude kelders van de Lockwoods. Je weet wel, waar mijn moeder jou en Stefan ooit heeft proberen te –”
“Ja, en toen?” drong ik aan, omdat ik wist dat het verhaal anders langer zou duren dan eigenlijk nodig was.
Ze rolde met haar ogen en vervolgende haar verhaal op enigszins gefrustreerde toon. “Toen hoorden we stemmen in de kelder. We dachten dat het misschien mensen waren, maar toen we wilden kijken, werden we bijna omver geblazen door twee gedaanten die met een enorme snelheid uit de kelders kwamen rennen. Met onze snelheid, bedoel ik.”
“Weerwolven?” probeerde ik, hoewel het waarschijnlijk ijdele hoop was.
Caroline schudde haar hoofd. “Geen natte hond.”
“Wacht eens even!” Tyler, die tot nu toe in stilte had staan luisteren, had duidelijk begrepen wat ze had bedoeld. “Natte hond?” vroeg hij verbluft.
“Ja, alsof je drie dagen lang door de regen hebt gelopen,” helderde ik de zaak voor hem op voordat ik mijn aandacht weer op Caroline vestigde. “Je weet zeker dat het vampieren waren?”
Ze haalde haar schouders op. “Tenzij jij nog een ander wezen kent dat zo hard kan rennen?”
Dat antwoord bleef ik haar schuldig, ik kende namelijk geen ander wezen dat zo hard kon rennen behalve een weerwolf en ze had juist bevestigd dat het geen weerwolven waren geweest. Bovendien was het nog lang geen volle maan.
“Oké, ik bel Alaric wel,” besliste ik. “Maar dan wil ik dat jij Elena bezighoudt, haar getreur om Stefan heeft me tot nu toe nog geen moment geholpen.”
Haar ogen glansden. “Dat zal geen probleem zijn, we hebben nog een kermis te organiseren en dat doen we al jaren met zijn drietjes.”
“Lijkt me prima, als ze maar uit mijn buurt blijft. Ze mag me bellen wanneer de oude Elena terug is, maar op deze manier begrijp ik niet hoe jullie nog in haar gezelschap kunnen verkeren.”
Caroline keek me verwijtend aan en ik bedacht me dat ik waarschijnlijk weer iets had gezegd dat niet in goede aarde was gevallen. “Ga nu maar, ik stuur Elena wel naar je toe als ze hier aanklopt.” Toen stond ik op en liep naar de boekenkast. Het was me al eerder opgevallen dat ik op zo’n moment het beste kon doen alsof ik heel hard naar iets vreselijk belangrijks op zoek was. Het werkte, want een halve minuut later hoorde ik de deur weer in het slot vallen.
Er zijn nog geen reacties.