6. Ka'Uhlam-Sin
Met een misselijkmakende klap viel ik op de grond. Ik kreunde en de tranen stroomden onophoudelijk over mijn wangen. Ik wist dat ik pijn moest hebben, maar ik voelde niets. Ik vroeg me af of dat goed was of niet. Ik probeerde overeind te komen, en eindelijk, na een hele tijd, zat ik. Half. Mijn been lag in een rare houding, en er droop bloed uit mijn schouder. Ik was ontzettend duizelig en bijna viel ik weer neer, maar opeens voelde ik twee handen op mijn rug. Verschrikt keek ik achter me, en ik zag een jongen met bloedrode ogen een een grimmige glimlach. Ik wist niet wie -of wat- hij was, maar hij bezorgde me de kriebels.
Hij boorde zijn nagels in mijn rug en ik schreeuwde van pijn en angst. Zijn handen gleden omhoog naar mijn nek en haalden mijn zwarte haar weg. Ik voelde zijn lippen tegen mijn nek en besefte wat hij ging doen.
Dit was het dan. Dit was het einde. Ik opende mijn mond om te gillen om hulp, al wist ik dat het te laat was. Bovendien wilde ik mijn laatste adem niet daaraan besteden.
Terwijl ik zat te bedenken waarvoor ik het wel wilde gebruiken, merkte ik verbaasd dat mijn nek vampierlip-vrij was en er twee mensen -personen- een eindje verderop aan het vechten waren.
"Jongens, stop!" bracht ik schor uit. Het verbaasde me dat mijn stem zo krassend klonk. "Hou op!"
Ik probeerde te staan, maar zakte meteen weer door mijn knieën. Ik sloot mijn ogen om me beter te kunnen concentreren, de pijn weg te denken. Voor ik het wist, zakte ik weg in de dieptes van de bewusteloosheid.
"Gaat het?"
Knipperend tegen het felle licht opende ik mijn ogen. Wacht. Felle licht? In paniek schoot ik overeind en verward keek ik om me heen. Ik was in een witte kamer, strak ingericht en zonder persoonlijke dingen. Oftewel een hotelkamer. Aan het einde van mijn rondkijken keek ik recht in het gezicht van degene die sprak. Hij was een jaar of zeventien, achttien, had zwart, verward haar en paarse ogen. Paars? Vreemd. Maar ja, alles hier was vreemd.
"Nee," antwoordde ik vinnig. "Helemaal niet. Mijn been is gebroken, er is iets met mijn schouder en ik ben zojuist bijna vermoord door een... een..." Plotseling leek alles zo vreemd. Alsof ik droomde.
"Vampier?" vulde de jongen aan.
"Eh... ja."
"Dat klopt. Maar het zou nu goed met je moeten gaan, want je bent magisch genezen."
"Magisch genezen?" Van verbazing schoot mijn stem de lucht in.
De jongen knikte. "Ja. Ik heb de magiër erbij gehaald."
"Tovenaars bestaan niet. Vampiers ook niet, trouwens. Net als dit. Dit is gewoon mijn droom," besloot ik.
"Helemaal niet." De jongen schudde zijn hoofd. "Trouwens, tovenaars en magiërs zijn niet hetzelfde. Het is maar dat je het weet, ze worden nogal kwaad als je ze door elkaar haalt."
"Hè? Ze zijn hartstikke hetzelfde!"
"Nee hoor. Een paar eeuwen geleden kregen ze ruzie, en heeft de Magische Groep zich toen in tweeën gesplitst: de tovenaars en de magiërs. Inmiddels zijn ze zo verschillend dat ze ook elkaars magie kunnen afpakken."
"Juist," zei ik overdonderd. "Waar ben ik hier?"
"In Ka'Uhlam-Sin," antwoordde hij ongelovig, alsof ik dat had moeten weten.
"Hoe laat is het?"
"Drie uur 's middags."
"Wát?!" Ik sprong het bed uit en rende naar de deur. "Eniglas is nu helemaal alleen! Hij zal zich wel afvragen waar ik de hele dag gebleven ben!"
"De hele dag?" vroeg de jonge. "Oh.. Eh... Dat was ik je vergeten te vertellen. Je had een week nodig om te herstellen, dus..."
Reageer (1)
Ahaha, awesome<3
1 decennium geleden