‘Ik zie je wel staan hoor!’ Zijn stem kroop over het verlaten veldje naar mij toe. Hij verhief zijn stem niet, maar ik verstond hem maar al te goed. Hoe kon ik ook denken dat ik mij voor hem kon verbergen? Voor hém!
Niemand kon zich voor hem verbergen, maar toch hield ik mijn adem in en drukte mij nog harder tegen de stam van de boom. Ik voelde mijn huid openschuren onder mijn dunne bloesje en voelde de kleine wondjes prikken. ‘Au.’ Ik vloekte zachtjes en sloeg mijn hand voor mijn mond.
Als ik al een kans had gehad om hem te ontlopen was die nu verkeken.
Met trillende benen stapte ik achter de boom vandaan en tuurde over het veld. Daar stond hij. Zijn benen een beetje gespreid, zijn hoofd omhoog en de kap van zijn lange zwarte mantel over zijn hoofd, zodat zijn ogen niet zichtbaar waren. ‘Ik jou ook.’
De man glimlachte om mijn zorgvuldig gekozen woorden en liep tergend langzaam op mij af. Zijn voeten leken de grond niet te raken en zijn mantel zweefde als mist om zijn benige lichaam. ‘Je weet dat het tijd is.’ Zijn mond bewoog niet maar zijn stem klonk duidelijk in mijn hoofd, kippenvel ontstond op mijn blote armen.
‘Tijd is een raadselachtig begrip.’ Een witte smalle vinger streek over mijn wang. ‘Tijd vliegt, zeggen mensen vaak. Maar ik kan tijd gewoon stil zetten. Laten stoppen. Zonder dat iemand het doorheeft.’
Ik richtte mijn blik op mijn voeten en hapte naar adem. Onder de mantel van de man was het gras bruin en dor. Dood.
Terwijl aan mijn voeten het gras groen en levendig was, net als op de rest van het veld. Verbaasd verplaatste ik mijn blik naar zijn ogen. Ik slaakte een verbaasd gilletje en deinsde achteruit.
Op de plek waar zijn ogen hoorden te zitten staarden twee gapende zwarte gaten mij aan. ‘Je wist hoe ik eruit zag, je hebt het eerder gezien.’
Ik knikte, ik had al vaak over dit moment gedroomd. Ik had mij al vaak voorgesteld hoe hij eruit zou zien. Mijn verbeelding had gelijk. De lange zwarte mantel. De doorzichtige huid. De spitse beenderen die er haast doorheen prikten. De gapende gaten als ogen.
Maar toch, toch zat ik er helemaal naast. In mijn dromen was hij angstaanjagend, straalde hij macht en woede uit. Werd ik bang als ik naast hem stond.
Maar het monster was nu voor mij stond was anders, gevoelloos. Harteloos. En ik was niet bang. Natuurlijk was ik bang om te sterven om mijn leven achter mij te laten. Elke vorm van zekerheid te vergeten. Maar ik was niet bang voor de man die nu voor mij stond en boven mij uittorende.
Een koude vinger streek langs mijn kaak. ‘Zonde. Doodszonde.’ Een kakelend onnatuurlijk lachje kwam uit zijn holle borstkas en een rilling rolde door mijn ruggengraat.
‘Ik ben benieuwd hoe jij eruit zal zien, als een van de hoeders van de dood.’
Kwaad sloeg ik zijn hand weg en stapte achteruit. Ik was niet van plan om op te geven. ‘Wie zegt dat ik dat worden zal? Dat is een lot erger dan de dood!’ Mijn stem sloeg over van de spanning maar ik dwong mijzelf toch om hem triomfantelijk aan te kijken, zoekend naar een emotie. Een reactie op mijn wanhopige daad.
‘Denk je nou echt dat het iets zal helpen? Protesteren? Tegenwerken? Het is nutteloos, ook ik heb het geprobeerd.’ Een vreemd troosteloos glimlachje vloog over zijn emotieloze gezicht. Het zag er misplaatst uit, maar wel gemeend.
‘Waarom doe je dit? Kan je mij niet gewoon laten gaan, ik bedoel het zal ze vast niet opvallen als ik er niet bij ben jullie zijn met velen.’
Hetzelfde vreemde lachje ontstond weer op zijn gezicht, en bleef iets langer dit keer. ‘Die eerste vraag is de makkelijkste dus die zal ik eerst beantwoorden. Ik doe dit, net als jij later, omdat het moet verzetten kan niet.’
‘Wat gebeurd er dan als je je verzet? Het is niet dat ze je kunnen bedreigen met de dood ofzo.’
De hoeder glimlachte kort, maar de rest van zijn gezicht –als je dat zo noemen kan- lachte niet mee. ‘Je hebt een scherpe tong, dame. Iets waar je in je mensenleven misschien veel baat bij hebt, maar je zult merken dat je als hoeder er nog veel problemen mee zult krijgen.’
Ik bestudeerde hem kort en keek hem toen strak aan, mijn ogen gericht op de plek waar die van hem hoorden te zitten. ‘Als ik mij niet vergis zal ik dan niet eens meer een tong bezitten.’
Het monster wat voor mij stond lachte nu gemeend, een geluid wat diep in mijn lichaam doordrong en mijn hart deed stoppen. ‘Het is lang geleden dat ik heb gelachen, madame. En ik weet zeker dat wij goede vrienden zullen worden in het rijk hierna.’
‘Wauw. Dat is zo’n belachelijke opmerking dat ik niet eens een gevatte reactie kan verzinnen. Hoe kan ik ooit vrienden worden met het wezen wat mij van mijn gelukkige leven zal beroven?’
‘Gelukkig? Naar ik heb vernomen is jou bestaan alles behalve gelukkig.’
‘En wat weet je daarvan? Het is niet dat je leeft!’ Ieder woord dreunde door mijn borstkas en gaf mij een goed gevoel. Ik tierde door, maar werd onderbroken door het wezen. ‘Rustig, madame. We zouden niet willen dat je het leven geeft voor je tijd.’
Verbaasd keek ik hem aan. Mijn hersens begonnen op volle kracht te werken om deze informatie te verwerken. ‘Heb je geen grip op mij als ik sterf voor mijn tijd?’
Het wezen dacht kort na en schudde toen zijn hoofd. ‘Dat is een vraag waar ik geen antwoord op kan geven.’
En toen wist ik het, ik wist wat ik moest doen. De enige vraag was: Hoe? Het wezen versperde mijn weg, blokkeerde iedere route om mijzelf van kant te brengen.
‘Kan ik je vertrouwen, madame?’
‘Maar natuurlijk, hoeder.’ Ik deed mijn best om de wanhopige toon van daarnet te behouden maar hoop vulde mijn hart en dreef de kilte weg. ‘Als je dood gaat, wat je zeker zult doen. Wil je dan aan niemand vertellen hoe? Ik denk dat de meeste wezens daar je wel charmant zullen vinden, en als ze er dan achter komen dat het mijn schuld is zullen ze mij minachten.’ Een emotie verscheen op zijn gezicht. Ik vermoed liefkozing.
‘Denk er goed over na en maak je besluit, maar vergeet mijn woorden niet.’ De dubbelzinnigheid van zijn woorden drong langzaam tot mij door. Hij gaf mij de kans om te sterven. Naar het dodenrijk te gaan en niet een hoeder te worden. Maar ik mocht aan niemand vertellen dat het zijn schuld was.
‘Hoe heette je?’ Ik voelde een plotselinge drang om alles wat ik kon over het wezen te weten te komen, een moederlijke liefde voor dit wezen. Het had meer pijn van zijn bestaan dan ik mij besefte, dan ik mij wilde beseffen. Maar nu begreep ik het allemaal.
‘Balthazar.’
Ik kneep zachtjes in zijn hand, voelde zijn botten tegen de palm van mijn hand. ‘Tot ziens, Balthazar. Ik zal je nooit vergeten.’
Hij knikte er trok de mantel over zijn ogen, ik raakte voor een laatste maal zijn schouder en begon te rennen. Steeds sneller en sneller. Mijn benen werden wazig en een stofwolk vloog achter mij op toen ik het zand bereikte.
Ik hoorde Balthazar achter mij aan zweven. Het moest echt lijken natuurlijk. Ik wierp voorzichtig een blik over mijn schouder, probeerde mij in te beelden dat hij mij echt achtervolgde dat hij mij in wilde halen. Ik dwong mijn benen nog sneller te gaan, mijn voeten raakten de grond zo snel achter elkaar dat het een soort constante bonk was. Lichtvoetig was ik nooit geweest.
Ik zag de afgrond dichterbij komen. Ik voelde opeens angst voor de sprong, voor de dood. En dat terwijl ik een paar minuten nog tegenover hem stond.
Mijn voeten maakten zich los van de grond, merkten eerst niet dat de grond ophield. Een kort moment zweefde ik gewichtloos in de lucht.

Ik voelde de klap niet. Het was alsof duizenden kille armen mij vastpakten en aan mij trokken. Ik dwong mijzelf om mijn laatste woorden te spreken.
‘Dag, Balthazar.’
Mijn ademhaling haperde, hield op en kwam weer terug in een nieuw bestaan en een nieuwe wereld.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen