The Floating Bus
De volgende ochtend werd de tweeling vroeg wakker. Vandaag zouden ze naar school gaan voor de eerste keer. Lezen en schrijven hadden ze thuis wel geleerd. Snel stonden ze op en rolden van de trap af omdat ze bovenaan over elkaar gestruikeld waren. Ze hielpen elkaar overeind en struikelden vervolgens in hun haast de keuken in.
Hun moeder was daar bezig met het ontbijt en hun vader was nergens te bekennen. Hun moeder draaide zich om toen ze eindelijk aan tafel zaten.
“Waar is pap?”
“In de tuin. De tuinkabouters wilden honkballen.”
“Sla me de volgende keer dat ik op het idee kom om die beesten een sport aan te leren.” Vader was binnen komen struikelen en zag er nog al bont en blauw uit. De tweeling propte snel hun ontbijt naar binnen, onder andere om te zorgen dat ze niet hard gingen lachen. Hun moeder lachte in haar vuist en had zich snel omgedraaid.
“Mam, pap, hoe gaan we eigenlijk naar school?”
Krak~
“Dat was een raam.”
Vader kijkt om, “Maar niet ons raam.”
Beep, beep, beep.
“Ah, daar zal je de bus hebben. Ga jullie koffers halen.”
De tweeling rent er vandoor en valt drie keer van de trap voordat ze boven zijn. Hun ouders kijken elkaar aan. “Mist die bus nou een raam?” Vader haalt zijn schouders op, “Die repareert zichzelf wel.”
Een aantal tuinkabouters komen naar binnen rennen, een aantal hadden nog een knuppel vast. “We zagen het niet aankomen, nu zijn we de bal kwijt.” De ouders lachen en vader loopt naar buiten.
“Hebben jullie een bal binnen liggen”, schreeuwt hij naar de bus. Uit het kapotte raam wordt een bal gegooid. “Dank je!” Na de bal repareert het raam zichzelf weer.
Bovenaan de trap in het huis staat de tweeling met hun koffers. Ze leggen de koffers half op de trap en gaan erop staan terwijl ze afzetten. Met veel kabaal surfen ze naar beneden en glijden door naar de keuken; daar belanden ze op de tafel. “Koffers gearriveerd”, zeggen ze vrolijk.
Ze springen van de tafel af en zeulen hun koffers mee naar de bus. De bus die een paar centimeter boven de grond zweefde. De buschauffeur stapt uit en wijst zijn vinger op de koffers. De twee koffers zweven op aanwijzing van de vinger naar het laadruim en nestelen zich tussen de andere koffers.
De ouders lopen op Eluf en Lone af om ze een knuffel te geven, maar de tweeling rent snel de bus in. Ze zijn ten slotte elf, dan krijg je geen knuffel meer van je ouders. Of zo vinden zij. De buschauffeur gaat weer achter het stuur zitten en de bus stijgt op. Uit het raam kan de tweeling beneden de tuinkabouters een vreugdedansje zien doen.
Ze lachen en zoeken vrij ver een plekje achterin. Met hun neuzen tegen het raam aangeplakt zitten ze naar het landschap te kijken. Onderweg wordt nog een paar keer gestopt.
Zelfs een keer voor een tweedejaars die zijn vervoersmiddel had gemist. Hij kwam met een rood hoofd naast hen zitten. De tweeling keek hem aan.
“Waarom zit een tweedejaars bij ons in de bus?”
“Moet je dat nou vragen”, mompelt hij.
“Ja, want we zijn nieuwsgierig. Hoe heet je?”
“Kaj. Ik heb mijn Viavia gemist.” Het blijft even stil. “Op twee seconden”, mompelt Kaj erachter aan. De tweeling probeerde niet te lachen, maar helaas voor Kaj begonnen ze te bulderen van het lachen.
“Zo gemakkelijk is het niet om een uil te vangen”, riep hij uit. Inmiddels staart de hele bus hem aan. Hij staarde terug. “Vorig jaar zaten hier twee tweedejaars hoor. De één had zijn mug gemist en de ander een olifant.”
“Hoe kun je nou een olifant missen?”
“Er stond een verkeerde tijd op de brief. En kijk maar uit, straks zitten jullie hier volgend jaar ook nog een keer!”
Iedereens gezicht betrok, daar hadden ze echt geen zin in.
Er zijn nog geen reacties.