De tweeling was eindelijk klaar met de tuin en eindelijk konden ze dan gaan winkelen voor hun schoolspullen. Eluf en Lone zaten stuiterend op de achterbank van de auto terwijl ze naar Kopenhagen reden. Daar was de Verticale Weg, de straat waar ze al hun magische spullen konden kopen.
Tot hun grote frustratie stonden ze rond Kopenhagen een uurtje in de file, maar al vrij snel stonden ze in een kleine kroeg die de naam ‘de Gebroken Ketel’ droeg. Hun ouders groeten de barman en liepen gestaag door naar de deur aan de andere kant. Daarachter bevond zich de Verticale weg.
Een deel van die weg was ook werkelijk verticaal. Het was een deel waar je eigenlijk alleen maar op een bezemsteel of Mageboard kon komen. Maar daar hoefde je als eerste jaar niet heen.
Vader en moeder pakten snel de handen vast van hun kinderen om te zorgen dat ze niet alle kanten op vlogen. Nu zaten ze vast aan met grote ogen heen en weer kijken.
“Waar gaan we eerst heen?”
“De maker van toverstokken, Elivander. Die moet vrij vroeg aan het begin zitten, als ik het me goed herinner.”
“Daar, daar, daar!”
Eluf en Lone trekken hun ouders mee naar een oud uitziend winkeltje met ontzettend stoffige ramen. Boven de deur stond inderdaad: ‘Elivander, maker van toverstokken sinds 382 voor Christus.’
De familie liep naar binnen en even later stonden ze weer buiten met spiksplinternieuwe toverstokken. Hun ouders hadden de tweeling verboden ze uit het doosje te halen. Voor de andere spullen splitsten ze op in twee groepjes en al vrij snel stonden ze voor de boekhandel met alle spullen in de hand.
De tweeling stond te trekken aan de handen van hun ouders. “Toe nou! We willen het verticale deel zien!”
“Maar daar kunnen jullie niets.”
“Echt wel, we kunnen daar kijken! Toe nou!”
Zuchtend werden de ouders voortgetrokken door hun kinderen naar het verticale gedeelte van de Verticale Weg. Het ging echt recht naar beneden en zelfs de winkeliers stonden op Mageboards. Als eerste jaar had je nog geen recht op een Mageboard of bezemsteel. Je kon daar dan dus ook echt helemaal niets, maar de wil van de tweeling was wet.
Met de mond open stonden ze over het gat gebogen.
“He, een snoepwinkel!”
“Klimmen!”
Twee handen grepen hen bij de kraag en verhinderden elke poging tot het naar beneden klimmen. “Dacht het niet, we gaan nu meteen naar huis!”
“Aaaaaaahw, maar thuis gaat de tuin er weer aan.”
“En dat moeten wij dan weer verhelpen.”
“En daar hebben we geen zin in.”
“Verwoest de tuin dan ook niet!” riep hun moeder wanhopig uit. De tweeling keek elkaar even aan. “Maar dat is juist het leuke.”
Lachend duwde hun vader hen weer terug naar de Gebroken Ketel, hun moeder kwam er vermoeid achteraan. Terwijl je toch zou denken dat ze het inmiddels wel gewend zou zijn, niet dus.
“Pap, als we nu niet terugmogen naar die snoepwinkel, zorgen we ervoor dat de tuin een ravage is voordat we naar school moeten.”
Hun vader lacht, “Dat is geen goed dreigement hoor. Dat is verholpen in een paar seconden!”
“Waarom laten jullie het ons dan doen!”
“Jullie moeten er van leren.”
“Helaas doen jullie dat niet.”
De tweeling kijkt hun ouders verontwaardigd aan. Dat kon dus echt niet! Hen een beetje hard laten werken terwijl hun ouders het in een paar seconden konden doen. Schandalig gewoon. Hun vader lachte alleen maar harder terwijl hij hen voortduwde naar de auto.
Alle spullen werden in de achterbak gegooid en even leek hun moeder te overwegen om de tweeling er ook bij te gooien. Maar ze dacht dat het meer kwaad dan goed zou doen, misschien zouden ze dan wel zonder auto zitten. In ieder geval zat de tweeling mopperend op de achterbank terug naar huis.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen