Hoofdstuk 5.
Ik jankte. Bloeddruppels vielen in de sneeuw. In een vlaag kon ik nog net zien wat me aanviel. Een adelaar vloog weer de lucht in. Hij maakte een omkeer, klaar om opnieuw aan te vallen. Ik stond klaar, met mijn poten gespreid, mijn tanden ontbloot en grommend stond ik klaar om terug aan te vallen. Hij schoot op me af, met zijn snavel en poten in een aanvalshouding. In een fractie van een seconde gebeurde het. Ik beet, hij greep. Ik won. Mijn beet werd hem fataal. Met zijn klauwen had hij naar mijn nek gegrepen. Ik had net eerder naar hem gebeten. Met mijn tanden maakte ik het dier dood. Bloed was her en der in de sneeuw te zien, door de aanval had ik het niet kunnen redden om op mijn poten te blijven staan. Enkele meters lang was de sneeuw met rood bevlekt. Ik liet het dier los en keek ernaar. Een adelaar, bijna even groot als ik. Dood. Ondanks dat ik had gewonnen had hij me behoorlijk geraakt. Mijn nek deed zo’n verschrikkelijk pijn. Het bloed droop via mijn vacht in de sneeuw. Ik aarzelde geen seconde en begon de adelaar op te peuzelen.
Reageer (1)
Zo mysterieus! Ik wil nu echt weten wie of wat de hoofdpersoon is, dus ik neem een abo (:
1 decennium geleden