Chapter twenty-eight
So this is what makes life divine.
- Cinderella
Het geluid van een groep wolven doet ons allemaal opschrikken. De Kerstman is al met zijn slee vertrokken en gelukkig ook. Het ijs is aan het smelten en we moeten de waterval over anders kunnen ze ons te pakken krijgen.’Ik zal eerst proberen.’ Zegt meneer bever dapper. ‘Dat is heel slim.’ Vult Peter hem aan. Wanneer Meneer bever teken geeft dat het ijs wel even zal houden proberen we allemaal over het ijs te geraken. Maar de wolven zijn ons te slim af en lopen meteen de andere kant op. Voor we het goed en al beseffen staan ze al voor onze neuzen. Peter houdt dapper het zwaard dat hij van de Kerstman gekregen heeft voor een van de wolven en ik zie meteen dat het de baas is. De politie zoals de witte heks hem noemt. Wanneer de wolf mij ziet, kan ik zien dat hij niet begrijpt hoe het kan dat ik het overleeft hebt. ‘Peter voor dat je me dood..’ zegt hij bespottelijk. ‘Weet je wie dat meisje is?’ en hij knikt mijn kant uit. Oke dit word mijn ondergang. ‘Peter steek hem dood, luister niet naar hem.’ Piep ik dan. ‘Doe het Peter.’ Begint Susan ook. ‘Je durft het niet ea, ik zie het aan je ogen Peter en je moet het niet doen..’ Het zwaard komt steeds dichter bij de wolf, maar hij geeft nog steeds geen kik. Tuurlijk dat Peter dit niet doet, hij is daar veel te lief voor. ‘Dus, weet je wie dat meisje is?’ begint hij weer. Ik moet mezelf redden en ook de andere want ik zie dat waterval dreigt open te barsten. Nogal snel trek ik het zwaard uit Peter zijn handen en op dat moment barst het water over ons heen. ‘Hou me vast!’ gil ik en opeens voel ik veel handen rond mijn lichaam. Vliegensvlug steek ik het zwaard in de sneeuw. Ik voel me gered wanneer ik zie dat ons ijzigstukje het vol houdt en boven het water uitkomt. Al proestend komen we boven, maar we leven tenminste nog. Even genietend van het landschap kijk ik dromerig voor me uit, maar veel tijd heb ik daar niet voor, want we raken al snel de kant. ‘Peter!’ gilt Susan. ‘Waar is Lucy?’ en ik zie dat Peter alleen het jasje van Lucy vast heeft. Hebben we het dan toch niet allemaal gered. Een heel paniek ontstaat. ‘Waar is mijn jas, ik heb het koud.’ Horen we dan een schattig stemmetje zeggen. ‘Lucy!’ gillen ik en Susan tegelijk en lachend kijken we dan elkaar aan. ‘De jassen zullen jullie niet meer nodig hebben,’ begint Meneer de bever. ‘Zo te zien is de lente begonnen.’ En met een klein lachje kijkt hij ons aan. ‘Waar had de wolf het over?’ hoor ik Susan naast me zeggen. ‘Ik snap het zelf niet.’ Lieg ik dan. ‘Hij leek nogal zelfzeker.’ ‘Ja precies.’ En snel slik ik mijn angst door. Ik wil niks met die slechte kant te maken hebben, ik voel me thuis bij hen, hen die me uiteindelijk in hun groepje hebben laten horen.
Reageer (1)
Mooi geschreven <3
1 decennium geledenSnel verder