De Tocht
'Selah? Slaapkop, kom je eten?'
Slaperig kijk ik in Tim's gezicht die voorovergebogen naar mij kijkt. Hij grijnst en speelt met mijn lange zwarte haar. Ik glimlach en ga langzaam rechtop zitten. Ik rek me uit en zeg blozend:
'Sorry.'
Tim lacht verdwaasd en vraagt:
'Sorry voor wat?'
'Dat ik je dag weer eens heb verpest.'
'Gekkie, zolang ik jou maar zie ben ik iedere dag blij!'
Tim glimlacht en ik voel mijn wangen weer vuurrood worden. Hoe doet hij dat toch? De meest liefste dingen zeggen zonder enige verdere gevoelens voor mij? Ik zucht, vouw de deken op en loop met Tim naar de keuken waar meneer Bueger aan tafel de krant zit te lezen. Mevrouw Bueger kijkt mij glimlachend aan als ik binnenwandel en ze zegt:
'Selah, wat fijn dat je er weer bent! Hoeveel wil je, liefje?'
'Dag Melody, en doe maar alstublieft een beetje.'
Ze schept drie lepels macaroni met kaas op en geeft het bord aan mij. Ik ga zitten op mijn vaste plek en wacht tot iedereen zit. Dan vraagt Jimbo:
'Wij hebben nog de voorraad drinken en kaas van de Hansons achter staan, omdat die week teveel sneeuw lag en niemand naar de stad kwam. Jij mag het hebben als je wilt, dan hoef je geen inkopen meer te doen.'
Breed glimlachend kijk ik meneer Bueger aan en vraag:
'Echt? Vind u dat geen probleem?'
'Ach natuurlijk niet, Selah, wat moeten wij nou met al die drank? Dat krijgen we niet in ons eentje op! Ik pak het straks voor je in, oké?'
'Oh dankuwel, Jimbo, ik denk dat mijn vader daar heel erg blij mee zal zijn.'
Hij knipoogt grijnzend naar me en eet weer verder. Tim en ik discussiëren nog verder over de sneeuw, waar ik zeker van weet dat het volgende week erger word, terwijl Tim beweerd dat het vanaf morgen ging smelten. Mevrouw Bueger pakt ondertussen het toetje, chocoladeijs met nootjes, en we praten nog over het verkoop in de loods van Takoda. Dan help ik mevrouw Bueger met de afwas terwijl Tim en zijn vader het drinken in mijn tassen stoppen. Als alles schoon is kijkt Tim naar de klok en vraagt:
'Het is nu vijf uur, en het word al best vroeg donker. Zullen we het stadje in gaan?'
'Ja, is goed. Ik moet om zes uur weer bij de auto zijn, oké?'
Tim knikt glimlachend en zegt:
'Pap moet zo nog naar de loods toe, dus hij neemt de tassen me, he pap?'
Jimbo knikt en zegt:
'Gaan jullie maar. Fijn dat je weer hier was, Selah, en we zien jou volgende week weer, toch?'
'Ja dat komt wel goed. Heel erg bedankt voor alles!'
Meneer en mevrouw Bueger glimlachen en wensen ons plezier als we naar buiten lopen. Ondertussen heb ik mijn warme jas weer aangetrokken en samen met Tim loop ik richting het stadscentrum. Daar is het druk, ondanks de kou en de meters sneeuw. Voor de winkels staan kraampjes, voor de café's extra tafeltjes met warmtekanonnen en in het midden van het plein staat een klein podiumpje waarop twee mannen countryliederen zingen in dikke winterjassen. Druk pratend lopen Tim en ik rond, op zoek naar iets interessants tussen alle prullen die liggen uitgestald. Ik zie een paar mooie vintage pumps, maar weet dat ik ze hier toch niet kan dragen. Tim koopt een game voor zijn xbox en we gaan nog nog eventjes bij een bar zitten waar we een kop koffie en rum bestellen. Als ik van de warme koffie geniet, hoor ik in de verte een schelle vrouwenstem iets roepen over een tocht. Ik spits mijn oren en concentreer me op haar geroep.
'Een tocht door de bossen van Canmore! Kom hier achter de legende van de Mounty Murderer, die nog steeds ronddwaalt tussen de rotsen en de bomen van het woud! Nog plek voor vijf deelnemers, dus wees snel!'
Ik draai mij meteen om naar Tim en zeg:
'Drink het snel op, wij gaan mee doen aan die tocht!'
'Allemaal leuk en aardig, Selah, maar je vader dan?'
'Ach, die vind zijn drankinkopen toch belangrijker, kom mee!'
We drinken snel alles op, laten wat fooi achter en rennen naar de plek waar het geschreeuw vandaan komt. Een oude vrouw met grijs lang haar en een rood vest over haar jas heen wenkt ons en zegt:
'Jullie zijn net op tijd. Jullie willen meedoen, toch?'
Ik knik snel en ze geeft ons een lijst waar we onze naam moeten opschrijven en onze handtekening achter zetten. Ze kijkt even rond, telt de koppen en roept dan de naam "Robert". Een lange, bleke man met sluik grijs haar en een trieste blik komt tevoorschijn uit de menigte mensen met hetzelfde rode vest aan als de vrouw. De groep verzamelt zich en we wachten geduldig op de woorden van de vrouw.
'Blijf goed bijelkaar, we maken zo twee groepen, eentje gaat met mij, Julia, mee, en de andere groep gaat met Robert mee, is dat begrepen? Rond zeven uur zijn we weer terug!'
De vrouw duwt de helft van ons de andere kant op, en al snel zijn de groepen gemaakt. De vrouw wenkt de andere groep, en ze verdwijnen tussen twee huisjes het bos in. Ondertussen is de lucht al donkerblauw geworden, en binnen een uur zal het pikkedonker zijn. Ook is het veel kouder geworden, en ik warm mij een beetje door mijn armen warm te wrijven. Tim ziet het en geeft me een stevige knuffel. Dan houdt hij me een beetje losjes vast, maar wel stevig genoeg om het warmer te krijgen. Glimlachend vraagt hij:
'Beter zo?'
'Veel beter.'
Ik bloos en kijk snel de andere kant weer op. Opeens hoor ik een diepe stem roepen:
'Volg mij maar!'
Ik kijk verbaasd op van de vreemde stem van de lange man, en om een of andere reden geeft het mij een veilig gevoel. Onze groep komt langzaam in beweging en Tim laat me voorzichtig los. We lopen tussen dezelfde huisjes door als de groep van Julia, en als we door de rand van het bos lopen, merken we al hoe donker het is. Overal horen we gekraak, gegrom en geritsel, maar die geluiden zijn voor mij heel normaal. Voor het slapen gaan, klim ik altijd mijn slaapkamerraam uit en loop een half uurtje op het terrein rond mijn huis. Ondanks de snijdende kou vind ik het heerlijk om te doen, om even te ontsnappen van mijn vader die iedere avond toch weer dronken word en mij niet meer opmerkt. Al die geluiden klinken als muziek in mijn oren. Het is een deel van mij geworden. Dat kleine half uurtje rust per dag betekent veel voor me, alleen ben ik vanavond wel een beetje bang. We zijn in een ander gedeelte van het gebied, en alles is onbekend. Weer een reden om tegen Tim aan te hangen. Er is een klein pad met lichtgevende stickers op de bomen uitgezet, waardoor we in ieder geval de weg niet kunnen kwijtraken. Robert heeft gelukkig een fel verlichtende zaklamp bij zich waardoor ik enkele gezichten goed kan zien. Hij begint te vertellen:
'Er is een reden waardoor dit verhaal nooit in het nieuws kwam. Er is een reden waarom niet iedereen weet wat er gebeurd is. Er is een reden, waarom ze nog nooit zijn gepakt.'
Iedereen stopte met praten en luisterde aandachtig naar de diepe, zware stem van de grote man. Hij versnelt zijn pas een beetje waardoor we dieper in het bos verzeild raken. We komen bij een dichte begroeiing terecht en lopen een paar minuten dwars achter elkaar tussen bomen door. Robert verteld verder:
'Het begon op een koude winteravond. Het dochtertje van de Willder's, Conner, had haar pop na het spelen buiten laten liggen. Ze vond het leuk om met haar poppen in de sneeuw te spelen, en raakte er daardoor ook veel kwijt. Het was al donker buiten, maar ze moest hoe dan ook de pop buiten halen, omdat mama en papa Willder geen zin hadden om een nieuwe te kopen.'
Nog steeds lopen we door de dichte bomen en zwiepen de takken vol met sneeuw hard in mijn gezicht, maar ik ben geïnteresseerd naar het verhaal en probeer iedereen zo snel mogelijk bij te benen. Opeens komen we bij een breder deel van het bos terecht waar we met nog net vier man naast elkaar kunnen lopen.
'Het was dom van ze om een vijfjarig meisje, zo nieuwsgierig als wat, alleen op een koude avond naar buiten te sturen, want ze zouden haar daarna nooit meer terug zien. Conner trok haar witte winterjasje aan, maakte haar witte sneeuwschoenen stevig vast en zette tenslotte haar witte wintermutsje op. Helemaal alleen maakte ze de voordeur open en stapte naar buiten terwijl de ijskoude wind in haar gezicht joeg. Conner speelde altijd bij de hut waar de houtblokken voor de openhaard lagen opgeslagen. Die hut was zo'n vijftig meter verderop. Nog steeds weet niemand wat die ouders van het kleine meisje bezielde om haar alleen midden in de nacht naar buiten te sturen, maar Conner zag het allemaal als een groot avontuur. Blij en neuriënd liep ze de krakende oude trap van de veranda af, en in de kille duisternis ging ze op zoek naar haar pop. Met haar korte beentjes en zware kleding baande ze zich een weg door de dikke sneeuw die iedere seconde weer werd aangevuld met verse vlokken. Toen ze eindelijk bij de kleine hut naderde, zag ze dat ze snel weer terug moest naar haar warme huis. Het was inmiddels pikzwart buiten, en alleen de maan verlichte zwakjes het pad naar huis toe. Ze liep om de hut heen, en zag in de hoek tussen de bomen haar pop onder een laagje sneeuw liggen, alleen was ze haar groene mutsje kwijt, waardoor haar rode haar los geraakt was. Opgelucht huppelt Conner naar de pop toe, pakt haar op en kijkt rond, maar vind geen spoor van het gebreide mutsje. Conner had terug naar huis moeten gaan en de volgende morgen gaan zoeken, in plaats van die koude avond in de duisternis.'
Robert blijft even staan, telt snel de koppen en zegt:
'Blijf nu goed bijelkaar. We zijn al een flink stuk van de markt af, en willen niemand kwijtraken zoals Conner, nietwaar?'
Iedereen mompelt een beetje angstig, en we lopen weer verder. Robert gaat verder.
'Het was pikkedonker buiten, maar Conner kon nog net in de verte het groene mutsje zien liggen. Hij lag verderop tussen de bomen, waarschijnlijk weggeblazen door de felle wind. Conner rende vastberaden met haar pop in haar armen naar het mutsje. Bij iedere centimeter dat ze besloot om het mutsje te pakken, dwaalde ze af van huis, wat een fout van haar, maar ook een zeer grote fout van haar ouders was. Toen ze bij de plek kwam, pakte ze het mutsje op en zette het meteen op het hoofdje van de pop. Toen hoorde een vreemd geluid in de verte. Ze keek naar de richting waar het vandaan kwam en bleef kijken. Het geluid was een gorchelend en hijgend geluid, heel hoog, en nog net hoorbaar. Om een of andere reden kon Conner het duidelijk horen, want ze wilde persé weten wat het was. Het vreemde geluid kwam steeds dichterbij en leek zelfs van richting te veranderen, maar het kwam maar langzaam dichtbij, dus nam Conner actie. Ze klemde haar pop stevig vast in haar armen en liep voorzichtig op het geluid af. De begroeiing werd steeds dichter, en ze dwaalde een beetje naar beneden af, omdat de Willder's op een berg leefden. Toen ze weer op een vlak stuk terecht kwam, hoorde ze het geluid duidelijker, en veel, veel harder. Het veranderde nog steeds van richting, maar Conner wilde weten wat het was. Opeens bleef ze met haar kleine voetje achter een tak hangen en struikelde. Haar knie kwam op een uitstekende steen terecht, en begon direct te bloeden. Haar pop viel met een harde klap naast haar op de andere stenen kapot. Het gezichtje was geheel gebarsten. Conner was een beetje duizelig door de klap, en voelde hoe haar knie bloedde. Het bloed druipte langs haar been omlaag en vormde al snel een rode plas in de sneeuw. Conner huilde, jammerde en smeekte om haar ouders, die 200 meter verderop veilig thuis zaten. Ze werd misselijk door de geur van het bloed en kon ook niet opstaan door de stekende pijn. Daar lag ze, helemaal alleen, in de kou die die nacht nog erger zou worden. Het geluid was inmiddels erg dichtbij, en Conner concentreerde zich weer op het vreemde gegorchel. Het was snel genadert, en het leek alsof het overal om haar heen was. Opeens hoorde ze geritsel tussen de dicht opelkaar staande bomen, en sloot haar ogen in angst voor een beer. Roerloos bleef ze in de snijdende sneeuw liggen, wachten op een aanval. Het vreemde geluid naderde opeens bij haar lichaam, en ze hoorde gesnuffel. Conner probeerde zo zacht mogelijk te snikken, maar schrok zich dood toen een vreemd wezen vreselijk hard een krijste. Al haar haar ging recht overeind staan, haar oren knapten en ze klemde haar handen om haar hoofd ter bescherming tegen het afgrijselijke geluid.'
Opeens horen we een weerzinwekkend geschreeuw tussen de bergen vandaan komen. Iedereen schrikt en lacht natuurlijk meteen door hun eigen reactie. Robert glimlacht wenkt de groep mee naar een verhoging tussen de bergen. Met z'n tweeën lopen Tim en ik tussen rotsen begroeid met mos waar de sneeuw nauwelijks tussen komt. Het is er erg donker en vochtig, maar dankzij de felle lamp van Robert kunnen we zien waar we lopen. Hij vertelt:
'Snikkend opende ze haar ogen en zag een donkere gedaante bij haar voeten staan. Het hijgde zwaar, snoof ondertussen hard en krijste nog een paar keer ijzingwekkend. Conner had gehoord dat er wolven rondrenden in dit gebied, maar dit was geen wolf. Het was ook geen weerwolf, zoals haar oom haar altijd vertelde. Het was totaal niets van al die indianenverhalen. Het was een mens, een verwilderd mens, maar Conner wist natuurlijk toen niet wat dat was. Ze schreeuwde toen ze het vreemde wezen zag en probeerde op te staan, maar knakte door haar pijnlijke knie en viel een kleine verhoging af. Jammerend kroop ze naar de struiken voor haar toe, en hoorde achter haar hoe het wezen dichterbij kwam.'
We lopen de grot uit en maken een kleine afdaling. Opeens begint het meisje dat vooraan staan te schreeuwen en slaat haar armen om de jongen naast haar heen. Ook hij schrikt maar begint meteen te lachen. Robert werpt de straal van zijn lamp naar een paar stenen en een ontwortelde boom. Daarnaast ligt een grote plas bloed en een pop met vuurrood haar dat met haar gezichtje op de stenen ligt. Het ziet er best angstaanjagend uit, ook al zeg ik het zelf. Ik adem diep in en we lopen verder met de groep weer een stuk van de berg af. Robert schijnt zijn licht weer recht vooruit en vertelt verder.
'Conner voelde hoe het wezen haar knie aanraakte en daarna hard hijgde. Conner sloot haar ogen weer en wachte en wachte... maar er gebeurde niets. Het leek alsof het wezen verdwenen was. Net als ze weer stiekem durfde te kijken, voelde ze een harde ruk aan haar mutsje en ze werd aan haar haar weggetrokken. Ze voelde hoe het wezen er een paar plukken uittrok en ze schreeuwde het uit van de pijn. Ondertussen sneden de takjes, stenen en kleine kiezels in haar gezicht en been, waardoor ze snel begon te bloeden. Het wezen sleurde haar mee en gooide haar toen tegen iets hards aan. Jammerend van de verwondingen en half bewusteloos door de klap, kroop de arme Conner in elkaar en keek stiekem naar de gedaante dat recht voor haar stond. Het figuur was opeens gestopt met het gehijg en de vreemde geluiden, en het bewoog zich als een normaal mens. Het hurkte bij haar neer, en voor het eerst kon ze het in het maanlicht zien. Het was een jongeman, niet ouder dan 20 jaar, met de meest treurigste blik in zijn ogen. Zijn volle lippen waren blauw van de kou, zijn huid was spierwit en zijn ogen leken haast geen kleur te hebben. Hij had een brede, strakke kaaklijn die perfect bij zijn nek paste. Zijn haar was halflang, bruinzwart en wild. Hij legde zijn ijskoude hand op het roze wangetje van Conner en fluisterde:
'Het spijt me.'
In zijn andere hand had hij haar pop vast, en legde haar onhandig tegen Conner aan. Zijn ogen schoten iedere keer de kant van haar been op, maar het leek alsof hij vocht tegen een of andere dwang. Opeens rolde er een traan over zijn spierwitte wang, en hij haalde zijn hand van haar wang af. Conner opende haar mond en zei met al haar moeite:
'Geeft niet.'
Ze hoeste en kromp inelkaar door de verwondingen in haar been en hoofd. Opeens voelde ze een warme straal over haar hoofd glijden, en ze rook weer het roestige goedje. Bloed. De jongeman sperde zijn ogen wijdopen, sloeg zijn hoofd achterover en begon weer ijzingwekkend te krijsen. Conner voelde dat haar hoofd explodeerde en probeerde met alle macht haar oren dicht te houden, maar toch bleef ze staren naar het tafereel voor haar. De nekspieren en aders zwollen helemaal op, en zijn handen krasten in zijn gezicht, alsof hij zich wilde tegenhouden, of beschermen. Hij stopte met het afgrijselijke gekrijs en begon zwaar te hijgen. Hij boog als een wild dier voorover naar Conner zodat ze elkaar recht in de ogen aankeken. Zijn ogen waren gevuld met pure haat, woede en pijn. De witte gloed was verdwenen, en zijn kleurloze irissen hadden plaats gemaakt voor een vuurrode kleur. Hij zette zijn mond open, begon als tijger te grommen en trok Conner omhoog. Hij smeet haar tegen een rots aan waardoor ze bewusteloos raakte. Sindsdien heeft niemand meer iets van de levende Conner vernomen. Mensen in de buurt hoorden het gekrijs, maar zagen het aan als een of ander aangevallen dier. De maanden daarop werd gezocht naar het lichaam van het kleine, onschuldige meisje. Alleen haar mutsje, pop, losgescheurde kleding en liters mensenbloed werd gevonden, maar geen Conner. Haar moeder voelde zich zo schuldig, dat ze na de stopzetting van het onderzoek zelfmoord pleegde door zichzelf te verdrinken in Peyto Lake. Haar vader werd vlak daarna gek door waanbeelden van zijn dochtertje die voor het raam stond, en zijn vrouw die de krant zat te lezen in haar vaste stoel. Hij is daarom ook opgenomen in een zorginstelling. Andere bewoners rondom het huis van de Willders beweren Conner vaak genoeg te zien. Ze zou bijvoorbeeld spelen met haar pop bij de houthut, of ze zou tussen de bomen doorrennen, op zoek naar het wezen... Niemand heeft meer iets van het dier vernomen met hetzelfde gekrijs als toen. Omdat iedereen denkt dat een persoon Conner heeft laten verdwijnen, noemen wij deze legende The Mounty Murderer. Er zijn veel spookverhalen rondom de verdwijning van Conner Willder, maar door het vele gevonden bloed en haar kleding, en de bewijzen op het politiebureau, is dit dus eigenlijk geen legende, maar een zaak die gesloten is. Niemand weet wie of wat haar meegenomen heeft.'
Iedereen luistert ademloos naar de diepe stem van de leider, totdat ik geprikkeld word door een brandlucht in de verte. Ik zie een oranje licht opstijgen tussen de bomen van het bos en verheug mij al een beetje op wat warmte. Verderop zit Julia met haar groep rondom een klein kampvuur. Verheugd versnel ik mijn pas en Robert verteld:
'We lopen zometeen op een afdaling die erg glad is, en er is geen hou vast, behalve de rots, dus doe voorzichtig en kijk uit!'
We lopen naar een versmalling van het pad en ik zie dat er inderdaad een steile afdaling van steen is. De sneeuw is al weggeveegd, maar het ziet er nog glad uit.
'Maak je maar geen zorgen, ik ben vlak achter je.'
Tim glimlacht naar me en ik grijns terug. Als de mensen voor mij al onder zijn, roept Robert:
'Nu jij! En niet naar links buigen, want dan val je er van af!'
Nou, fijn om te weten. Ik zet mijn voeten op de gladde stenen en schuifel langzaam naar onderen.
'Goedzo, Selah, je kan het!'
Tim moedigt mij aan en komt een paar passen na mij ook op de stenen staan. Opeens word het erg steil, en ik hou mij vast aan de rots naast me. Ik zet mijn voet op een stuk wat stevig lijkt, maar de steen schiet onder mij weg en ik wil me snel vastgrijpen aan de rots, maar daar is alleen een vlak stuk, dus ik val achterover. Met al mijn macht probeer ik rechtop te gaan staan, maar voel dat ik links wegglij. Robert komt naar boven geklommen, maar glijdt iedere keer weer uit.
'Hou je vast, niet naar links buigen!'
'Dat kan niet, ik glij weg!'
'Selah, pak mijn voet!'
Tim steekt zijn been uit, en ik strek mijn arm naar hem toe, maar kom er net niet bij, en voel hoe ik nog meer naar links glij. Weer probeer ik rechtop te staan, maar zet mijn voet verkeerd en val van de afdaling af.
'TIM! HELP!'
Schreeuwend rol ik de besneeuwde berg af en voel hoe de takken en doorns in mijn gezicht swiepen. Ik kom met mijn maag precies op een steen terecht, en voel hoe de linkermouw van mijn jas openscheurt en een steen een diepe wond veroorzaakt. Uiteindelijk kom ik met een harde klap in stilstand tegen een boom. Duizelig en snikkend probeer ik mijn ogen open te doen, maar voel hoe een hamer tegen mijn hoofd aanslaat. Kermend lig ik daar in de ijskoude sneeuw.
'SELAH! SELAH, ZEG ALSJEBLIEFT IETS! WAAR BEN JE? SELAAAAH!'
Tim's bezorgde stem schelt door het bos, en ik hoor de echo tot ver in de bergen.
'Hier,' mompel ik.
'Hier, Tim, je ziet me toch?'
Met veel moeite open ik mijn ogen en zie dat het pikkedonker om mij heen is. Ik kan alleen de sneeuw van de bomen onderscheiden. Ik kijk verbaasd naar boven en zie het licht van Robert's lantaarn schijnen, maar het is te ver weg om mij te kunnen zien.
'MEISJE, BLIJF WAAR JE BENT, WE HALEN ZO SNEL MOGELIJK HULP!' hoor ik Robert roepen.
'SELAH! GEEFT ANTWOORD ALSJEBLIEFT, WAAR BEN JE?'
Ik adem diep in en roep met al mijn kracht:
'IK BEN VLAK ONDER JE, TIM! IK... IK DENK DAT MIJN ARM IS GEBROKEN! IK LOOP WEL NAAR HET KAMPVUUR TOE!'
'NEE!' hoor ik Robert's stem schreeuwen.
'DAN VERDWAAL JE, WANT HET WORD GESCHEIDEN DOOR EEN BERG! BLIJF WAAR JE BENT, WE VINDEN JE WEL!'
'HOU VOL, SELAH, WE KOMEN ZO SNEL ALS WE KUNNEN!'
Ik hijg van de pijn en voel de warme tranen over mijn gezicht stromen. Zo voorzichtig mogelijk ga ik rechtop zitten en kijk naar mijn linkerarm. Het bloed welt op uit de diepe wond, en als ik het wil bewegen, schiet er een fikse pijn door mijn arm. Ik schreeuw het uit en bijt dan op mijn onderlip.
'SELAH? WAT WAS DAT?'
'NIETS, TIM, MIJN ARM DOET GEWOON ZEER!'
Arme Tim, dit is al helemaal niets voor hem. Als ik zelfs maar een beetje grieperig ben, denkt hij al dat ik dood ga. Ik zucht en veeg met mijn been de sneeuw opzij zodat ik niet zo omringd word. Ik ben misselijk van de klap in mijn maag en heb zin om alles uit te spuwen, maar concentreer mij nu vooral op mijn arm. Zo weinig mogelijk bewegen en veel laten rusten, zegt papa altijd. De kou snijdt ondertussen in mijn gezicht en ik voel dat er een paar kleine bloeddruppeltjes opwellen op mijn wangen. Ik veeg ze met mijn andere hand weg en verberg mij een beetje in mijn warme jas. Daar zit ik dan, wachtend op hulp die er nog lang niet is, en ook niet snel zal komen.
Reageer (1)
woooow:Y)
1 decennium geleden