heel kort stukje, niet zo heel fantastisch gelukt vind ik.
nouja, enjoy!

Vlieg sneller schreeuwde een stem in mijn hoofd. Hij had zitten schreeuwen sinds we waren vertrokken. Ik wou maar al te graag doen wat hij zei, maar ik kon niet sneller. Ik ging al sneller dan de gemiddelde auto op een snelweg.
Onder mij zag ik af en toe een flits grijs. Dat was Embry. De lieverd wou perse mee, om er voor me te zijn.
Ik richte mijn aandacht weer op de lichtjes voor ons, dat Seattle moest zijn. Ik was er nooit eerder geweest, en het zag er mooi uit. Maar ik maakte me zorgen. De stad was groot. Hoe moest ik mijn moeder vinden? Natuurlijk had ik een adres gekregen, maar toch. Embry kende de stad net zo goed als ik. Ik had hier eerder aan moeten denken.
Ik hoorde wolvengehuil onder me. Dat betekende dat Embry iets wou zeggen. Snel daalde ik neer op de bosgrond, waar Embry al was veranderd.
‘Hoe vinden we haar?’ vroeg hij me.
‘Ik weet het niet,’ zei ik zachtjes. Ik stond op het punt van huilen. ‘Ik weet het niet!’
‘Heyhey, rustig,’ zei Embry zachtjes. ‘Jij hebt over haar gedroomd. Was dat niet omdat je haar heel graag wou zien? ‘
Ik knikte, ook al snapte ik niet wat hij hiermee wou.
‘Als je nou eens heel erg op je moeder consentreert, zou je haar niet op dezelfde manier kunnen vinden?’
Ik dacht snel na. zou het kunnen? Zou ik haar kunnen vinden met mijn ogen? Ik wist het niet, maar ik moest het proberen. Ik was de wanhoop nabij.
Ik haalde diep adem en consentreerde me. Consentreerde me op al die leuke momenten voor mijn leven ineen storte. Mijn moeder, die met mij speelde. Mijn moeder, die mij verhaaltjes voorlas. Mijn moeder, die van mij hield.
En toen zag ik het. Een route, duidelijk uitgestippeld in mijn hoofd. Ze was dichtbij, nog een paar minuten lopen. Ik zag het huis waar zij in zat. Ze lag in bed. Beneden was een vrouw aan het opruimen. Misschien haar verpleegster?
Zo snel als het er was, zo snel was het weg. Ik realiseerde me dat ik mijn adem inhield, en liet het met een zucht los. Ik was nu veel kalmer dan een minuut geleden.
‘Wat zag je?’ vroeg Embry.
‘Ze is dichtbij,’ zei ik. Ik wees naar links. ‘Die kant op. Ze woont in een klein huis, in een van de buitenwijken.’
Emrby knikte. Hij pakte mijn hand vast en begon mij mee te trekken.
We renden in stilte. Voor ons zagen we een paar huizen op doemen. In een van die huizen dacht ik. Daar is ze.
Ik leidde Embry naar het huis dat we net hadden gezien. We keken ernaar.
Embry keek me aan. ‘Ben je er klaar voor?’ vroeg hij zacht.
Ik knikte. ‘Al jaren.’

Reageer (2)

  • xxxsmile

    mooi geschreven.(flower)

    1 decennium geleden
  • ZIANOURRY

    o.o 's zien of het wel is wat ze verwacht...

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen