Onderweg naar Huis
We liepen door de massa’s paraplus zo snel mogelijk naar de auto. We zullen vast een vreemd gezicht zijn geweest, met de jongen schichtig om zich heen kijkend in mama’s armen, en met mij voor hen uit huppelend. Waarschijnlijk hadden ontelbare paraplus ons vreemd aan of na gekeken, maar ik merkte het niet. Mijn dag was perfect. Niet omdat ik iemands leven had gered, zoals ik dacht dat de reden was, maar omdat die iemand mijn leven zojuist had gered.
Op de weg naar de auto begon de wind toe te nemen en daagde me uit opgelaten mee te spelen. Ik vond het heerlijk zoals de natte, warme zomerstorm mijn kleren opbolde en me probeerde terug te duwen als ik er tegenin stoof. Hij vertelde meer dan eens dat ik me toen had gedragen als een meeuw die niet vliegen kon maar niets liever wilde dan dat, hij moest altijd lachen bij de herinnering. Je zou er zo een prentenboek van kunnen maken. ‘de meeuw die niet kon vliegen’
Eenmaal bij de auto was de wind een rukwind geworden waar ik niet meer tegenin kon rennen, maar ik kon gewoon voorover leunen zonder te vallen, totdat de wind ineens wegviel natuurlijk, want hij speelde spelletjes met me. Ik vond het sneu voor hem dat hij niet mee kond doen, en dus keek ik hem gewoon zoveel mogelijk aan, om hem bij het spel van mij en de wind te betrekken. Maar we waren bij de auto, dus moest ik afscheid nemen van de wind. Mama legde hem achter in, en ik kroop erbij. We hadden er drie plaids liggen, dus gaf mama me de opdracht om hem uit te kleden en hem in een plaid de wikkelen. Ik gebruikte de tweede doek om zijn haar wat af te drogen, en legde zijn hoofd in mijn schoot. Ik onderzocht hem een beetje, en kon vaststellen dat hij flink wat schrammen had, maar dat het niet echt iets ernstigs was. Er drupte regen van mijn haar in zijn gezicht, dus droogde ik het mijne ook meteen af. Het was nog een hele klus om de vlechten van de kapper los te halen, maar uiteindelijk was mijn haar ook droog en – redelijk - ontwart. Hij keek me onafgebroken aan, en als het iemand anders was geweest, dan had ik het misschien vervelend gevonden, maar bij hem was dat niet zo. Ik staarde een hele tijd terug in zijn ogen, en vroeg me af hoelang het nog zou duren voordat ons gazon weer die kleur had. Waarschijnlijk tot de lente.
Die intense golf van zorgzaamheid viel weer over me heen, en ik begon al een plaats voor hem te verzinnen om te slapen, hoe ik hem moest verzorgen. Ik stond er niet bij stil dat hij niet zomaar zou mogen blijven, ik nam aan dat mama me bij hem net zo goed mijn zin zou geven als bij elk ander zwervertje. Heerlijk naïef hè…
Ik werd niet moe van het kijken, maar ik kreeg het wel koud. Ik kleedde me ook uit, droogde me af aan de plaid, en wikkelde me er in. Hij paste wel drie keer om me heen, en dat gold ook voor hem. We waren net twee wormpjes, en bij die gedachte schoot ik in de lach. Dat doe ik nog steeds af en toe als ik er aan terug denk. Hij wilde natuurlijk weten wat er zo grappig was, en ook hij schoot in de lach toen ik het hem vertelde. Zijn lach was ontspannen, hij had de situatie geaccepteerd zonder zich echt zorgen te maken, het was zo’n opluchting. Van het lachen rolden we over de achterbank, en ik geloof dat we op dát moment het nog meest op wormen leken. Kronkelende wormen wel te verstaan.
Van de autorit weet ik niet veel meer, ik geloof dat ik het grootste gedeelte heb doorgebracht in een halfslaap. Ik lag soezend naar de wind te luisteren, en schrok af en toe echt wakker van een bliksemflits of een bobbel in de weg. Er was precies genoeg plaats op de achterbank om twee naast elkaar liggende wormen te herbergen, het was warm en ik geloof dat ik ergens halverwege in een diepere slaap ben gevallen. Ik schoot wakker met een spastische beweging waardoor ik bijna van de achterbank af viel – ik lag aan de randkant – maar een paar handen hield me tegen en trokken me weer op de bank. Ik weet niet of ik wakker werd van het weer, de kou of mijn nachtmerrie, maar wakker was ik. Waarschijnlijk de nachtmerrie, weer zo’n nachtmerrie. En na zijn komst zouden het er alleen maar meer worden.
Het viel me op dat het fluiten van de wind gieren was geworden, dat de auto meer heen en weer schudde in de wind en dat het gordijn van regen dichter was geworden. Met de nachtmerrie nog in mijn achterhoofd en het speelse uit de wind, werd ik bang. Ik had de plaid van me afgewoeld en had het koud. Bij mijn poging om de plaid van de vloer te rapen viel ik er weer bijna af. Zijn handen schoten me weer te hulp, maar ik had mezelf al gered. ‘kijk toch uit’ zei hij zachtjes, het was moeilijk te verstaan boven de wind en het kraken van de auto uit, maar ik meende dat zijn stem zowel geïrriteerd als geamuseerd was. Ik knikte wat dwaasjes en deed nog een – voorzichtigere – poging om de deken op te rapen, maar mijn armpjes waren gewoon te kort. Mijn poging werd onderbroken door een aanbod. ‘hier, we passen er wel allebei onder’ hij rolde de deken twee keer van zich af, zodat hij er nog een keer in gerold zat, maar ik me er ook in kon wikkelen. Toen ik eenmaal lag kreeg hij in de gaten dat ik bang was. Misschien dacht hij eerst dat ik het koud had, want ik trilde, maar als dat het geval was had hij het al snel genoeg door toen ik bij elke bliksem een heel klein beetje ineenkromp.
‘waar heb je over gedroomd?’ zijn stem was een stuk hout in mijn boze zee van angst, ik klampte me er aan vast. Hij voelde het aan, vond het niet erg, hij zorgde graag voor me. Ik weet nog dat ik hem zover heb gekregen een verhaal te vertellen, en ook nog dat hij goed kan vertellen, maar ik kan je niet vertellen waar zijn vertelsel over ging, omdat ik weer in slaap was gevallen terwijl hij vertelde. Ik kan je wel vertellen dat zijn stem doorvertelde in mijn droom. Ook kan ik je vertellen dat hij stonk.
Het viel me toen pas op, omdat ik dicht tegen hem aan lag, terwijl de rest van de dag in de volle wind was geweest. Hij stonk naar stof en zweet. Het was geen ondragelijke geur, maar ook niet prettig en ik was blij toen de slaap mijn zintuigen uitschakelde. Ik voelde me veilig in de hobbelende auto, ik had het warm, en ook al stonk hij, hij gaf een heerlijk beschermd gevoel. Mijn laatste gedachte voor ik in slaap viel was dat mama hem eens goed in bad moest doen. Ik werd pas wakker toen de auto gestopt was en mama ons wakker kwam maken.
Vanaf het begin af aan zouden we voor elkaar zorgen.
Eenmaal bij de auto was de wind een rukwind geworden waar ik niet meer tegenin kon rennen, maar ik kon gewoon voorover leunen zonder te vallen, totdat de wind ineens wegviel natuurlijk, want hij speelde spelletjes met me. Ik vond het sneu voor hem dat hij niet mee kond doen, en dus keek ik hem gewoon zoveel mogelijk aan, om hem bij het spel van mij en de wind te betrekken. Maar we waren bij de auto, dus moest ik afscheid nemen van de wind. Mama legde hem achter in, en ik kroop erbij. We hadden er drie plaids liggen, dus gaf mama me de opdracht om hem uit te kleden en hem in een plaid de wikkelen. Ik gebruikte de tweede doek om zijn haar wat af te drogen, en legde zijn hoofd in mijn schoot. Ik onderzocht hem een beetje, en kon vaststellen dat hij flink wat schrammen had, maar dat het niet echt iets ernstigs was. Er drupte regen van mijn haar in zijn gezicht, dus droogde ik het mijne ook meteen af. Het was nog een hele klus om de vlechten van de kapper los te halen, maar uiteindelijk was mijn haar ook droog en – redelijk - ontwart. Hij keek me onafgebroken aan, en als het iemand anders was geweest, dan had ik het misschien vervelend gevonden, maar bij hem was dat niet zo. Ik staarde een hele tijd terug in zijn ogen, en vroeg me af hoelang het nog zou duren voordat ons gazon weer die kleur had. Waarschijnlijk tot de lente.
Die intense golf van zorgzaamheid viel weer over me heen, en ik begon al een plaats voor hem te verzinnen om te slapen, hoe ik hem moest verzorgen. Ik stond er niet bij stil dat hij niet zomaar zou mogen blijven, ik nam aan dat mama me bij hem net zo goed mijn zin zou geven als bij elk ander zwervertje. Heerlijk naïef hè…
Ik werd niet moe van het kijken, maar ik kreeg het wel koud. Ik kleedde me ook uit, droogde me af aan de plaid, en wikkelde me er in. Hij paste wel drie keer om me heen, en dat gold ook voor hem. We waren net twee wormpjes, en bij die gedachte schoot ik in de lach. Dat doe ik nog steeds af en toe als ik er aan terug denk. Hij wilde natuurlijk weten wat er zo grappig was, en ook hij schoot in de lach toen ik het hem vertelde. Zijn lach was ontspannen, hij had de situatie geaccepteerd zonder zich echt zorgen te maken, het was zo’n opluchting. Van het lachen rolden we over de achterbank, en ik geloof dat we op dát moment het nog meest op wormen leken. Kronkelende wormen wel te verstaan.
Van de autorit weet ik niet veel meer, ik geloof dat ik het grootste gedeelte heb doorgebracht in een halfslaap. Ik lag soezend naar de wind te luisteren, en schrok af en toe echt wakker van een bliksemflits of een bobbel in de weg. Er was precies genoeg plaats op de achterbank om twee naast elkaar liggende wormen te herbergen, het was warm en ik geloof dat ik ergens halverwege in een diepere slaap ben gevallen. Ik schoot wakker met een spastische beweging waardoor ik bijna van de achterbank af viel – ik lag aan de randkant – maar een paar handen hield me tegen en trokken me weer op de bank. Ik weet niet of ik wakker werd van het weer, de kou of mijn nachtmerrie, maar wakker was ik. Waarschijnlijk de nachtmerrie, weer zo’n nachtmerrie. En na zijn komst zouden het er alleen maar meer worden.
Het viel me op dat het fluiten van de wind gieren was geworden, dat de auto meer heen en weer schudde in de wind en dat het gordijn van regen dichter was geworden. Met de nachtmerrie nog in mijn achterhoofd en het speelse uit de wind, werd ik bang. Ik had de plaid van me afgewoeld en had het koud. Bij mijn poging om de plaid van de vloer te rapen viel ik er weer bijna af. Zijn handen schoten me weer te hulp, maar ik had mezelf al gered. ‘kijk toch uit’ zei hij zachtjes, het was moeilijk te verstaan boven de wind en het kraken van de auto uit, maar ik meende dat zijn stem zowel geïrriteerd als geamuseerd was. Ik knikte wat dwaasjes en deed nog een – voorzichtigere – poging om de deken op te rapen, maar mijn armpjes waren gewoon te kort. Mijn poging werd onderbroken door een aanbod. ‘hier, we passen er wel allebei onder’ hij rolde de deken twee keer van zich af, zodat hij er nog een keer in gerold zat, maar ik me er ook in kon wikkelen. Toen ik eenmaal lag kreeg hij in de gaten dat ik bang was. Misschien dacht hij eerst dat ik het koud had, want ik trilde, maar als dat het geval was had hij het al snel genoeg door toen ik bij elke bliksem een heel klein beetje ineenkromp.
‘waar heb je over gedroomd?’ zijn stem was een stuk hout in mijn boze zee van angst, ik klampte me er aan vast. Hij voelde het aan, vond het niet erg, hij zorgde graag voor me. Ik weet nog dat ik hem zover heb gekregen een verhaal te vertellen, en ook nog dat hij goed kan vertellen, maar ik kan je niet vertellen waar zijn vertelsel over ging, omdat ik weer in slaap was gevallen terwijl hij vertelde. Ik kan je wel vertellen dat zijn stem doorvertelde in mijn droom. Ook kan ik je vertellen dat hij stonk.
Het viel me toen pas op, omdat ik dicht tegen hem aan lag, terwijl de rest van de dag in de volle wind was geweest. Hij stonk naar stof en zweet. Het was geen ondragelijke geur, maar ook niet prettig en ik was blij toen de slaap mijn zintuigen uitschakelde. Ik voelde me veilig in de hobbelende auto, ik had het warm, en ook al stonk hij, hij gaf een heerlijk beschermd gevoel. Mijn laatste gedachte voor ik in slaap viel was dat mama hem eens goed in bad moest doen. Ik werd pas wakker toen de auto gestopt was en mama ons wakker kwam maken.
Vanaf het begin af aan zouden we voor elkaar zorgen.
Reageer (5)
Heel mooi ^^ Al moet ik zeggen dat ze verbazend intelligent is voor een vierjarige .Ga je hier snel mee verder?
1 decennium geledenHoop dat je nog een keer verder gaat! :]
1 decennium geledenga je nog verder??
1 decennium geledenik vind m zoo mooi geschreven
kusja
OOOh zo schattiiiigg Ö
1 decennium geledensnel de volgende alsjeblieeeft?
aahhww zoo lief
1 decennium geledensnel verduurr
kusja