De grot
Ik zat nog steeds met Sara op mijn schoot, en we zaten een beetje in te dommelen. Maar toen werd er op de deur geklopt, en ging die langzaam open. Er stond een man in de deur opening, en hij keek angstaanjagend.
‘Mee komen’ riep hij, ‘het is het tijd’
‘Goed goed’ zei ik ,’maar je hoeft niet zo te schreeuwen’
‘Kom op’ zei hij, hij duwde ons naar de deur. Al snel waren we op het dek en zagen een trap, hij duwde ons daar heen en liet ons de trap af gaan. Via de trap kwamen we bij een bootje, in het bootje zat de kapitein. Maar in de verte zagen we nog meer boten, daar zaten allemaal mannen in. Sara, Andrea, Mathew en ik zaten in een boot met de kapitein. De mannen gingen met ons mee en hielden ons in bedwang, hun roeide en zo roeide we een eind naar een angstaanjagende grot. In de grot zat een grote poort, de poort leek wel een doodskop. Toen we er door heen roeide draaide ik mijn hoofd alle kanten op, alsof ik verwachtte dat iemand me zou aan vallen als ik even niet keek. Sara trilde en ik pakt haar hand vast, ze trok hem er niet uit maar liet hem rustig hangen. Ze keek me aan met een droevige blik, en ik kon niets anders doen dan treurig terug kijken. We wisten niet wat ze met ons zouden doen, of ze een offer zouden maken met een van ons. Of dat ze inderdaad alleen bloed nodig hadden, misschien zouden ze ons levend laten gaan. Maar op dat punt kon ik niet meer rustig nadenken, want er kwam een strand in zicht. Ik keek naar water want ik dacht dat ik daar rustiger van zou worden, maar dat zou moeilijk worden. Want in het water lagen allemaal lijken, en die lijken hadden nog ogen en oren. Ze keken naar ons en ik was bang dat ze ons zouden volgen, maar ze bleven liggen en kijken. Ik keek naar voren en zag dat Andrea aan het huilen was, en Mathew ondersteunde haar. Ze vormen een leuk koppel dacht ik, waarom loopt het altijd verkeerd af met de goede mensen. Waarom konden ze Cassandra niet meenemen, waarom lieten ze Sara en Andrea niet gewoon met rust. Cassandra zou hun het leven zuur hebben gemaakt, daar kon ik om lachen. Sara keek me fronsend aan, en ik fluisterde het in haar oor. En daar was haar glimlach weer, ze straalde weer even om mijn grap, en zo was ze het meisje dat ik tig keren heb geholpen om op te staan. We moesten er uit springen en de mannen helpen om de boot op het strand te krijgen, maar de meiden en de kapitein bleven zitten. Toen we het bootje op het land hadden getrokken hielpen Mathew en ik de meiden uit de boot, we ondersteunde ze toen ze eruit waren want het leek of ze op het punt stonden om flauw te vallen. Ze zagen er een beetje eng uit, maar Sara’s ogen hadden nog heel even een schittering in haar ogen die ik nog niet had gezien, maar ze keek geconcentreerd naar de kapitein. Het leek net even of ze hem aan het vervloeken was, maar ze draaide haar hoofd naar mij om en glimlachte.
‘Meekomen nu’ brulde de man in eens vlak naast mijn oor, en ik maakte een sprongetje van schrik. Ik keek naast me en zag dat Sara aan het lachen was, ze keek dankbaar dat ik haar had laten lachen. We volgde de mannen omdat we diep in ons hart toch wel bang waren, de kapitein liep voorop met de eerste stuurman. Ze waren iets aan het bespreken, en de hofmeester liep erachter. Hij probeerde wat van het gesprek op te vangen maar ze fluisterde en het was ergens wel grappig hoe hij dat deed, hij hing helemaal tussen hun door maar ze liepen te snel hij raakte al snel weer achterop. Wij liepen achter de hofmeeste ,en achter ons liep de rest van de bemanning . Toen ik nog even snel een blik op zij wierp zag ik een glinstering bij de zij van Sara, en toen ik beter keek zag ik het gevest van een zwaard. Ze had hem goed verborgen onder een lap stof van haar jurk, en ik zag door een opening dat ze er gewoon de broek onder aan had die ik aan haar had gegeven. Ik keek naar Andrea en zag dat ook die gewoon een broek er onder aan had en ook zij een zwaard onder een lap stof had hangen, de bemanning zag het niet want die keken er niet naar. Maar ik was even vergeten wat het beroep van de meiden waren, kleren makers.
‘Halt’ riep de kapitein, ‘hier moeten we het bloed van de diamant af geven,anders mogen we niet naar binnen’.
‘Maar wie is nou de diamant dan, kapitein’ zei de eerste stuurman
‘Daar hebben we lang over na gedacht’ zei de kapitein, ‘en we denken dat het een van de jongens is’.’Want een van de meiden is te duidelijk’. ‘Breng ze naar voren’ riep hij.
Ik werd vastgegrepen en naar voren gebracht en zag dat ze Sara en Andrea vast hielden, en naast me werd Mathew ook mee gesleurd. Ze duwde ons op onze knieën voor de kapitein, en ze pakte onze handen vast. Ze duwde mijn hand naar voren, en de kapitein pakt het mes beter vast. Hij pakte een hand over van de man, en sneed er in. Ik voelde steken bij de plek, en warm bloed stromen over mijn hand en pols. Nu werd Mathew naar voren gehaald en ook bij hem werd in zijn handpalm gesneden, hij bleef rustig zitten en keek woedend naar de kapitein.
‘Breng ze naar de wand en druk hun hand er tegen aan’ riep de kapitein.
Ze sleepte ons naar voren en brachten ons naar de rots wand, daar aangekomen brachten ze onze handpalmen naar de muur, en die ging open. Maar toen voelde ik een koude wind langs mijn wang en zag ik een pijl in de wand voor ons, er werden pijlen op ons afgestuurd.
‘Breng ze naar binnen’ riep de kapitein, ‘en laat de helft van de mannen buiten om ons te verdedigen’. We werden naar binnen gevoerd, en de helft van de mannen bleef buiten. We moesten op een snel tempo lopen, omdat de kapitein dit snel wou afhandelen. Als iemand struikelde lieten we diegene gelijk achter ons, ik bleef meerdere malen staan om diegene te helpen maar Sara trok me dan weer mee. Ik wist dat een van de mannen haar meetrok en ze wou niet alleen zijn, dus trok ze mij ook mee. We begonnen wat langzamer te lopen, en de kapitein draaide zich om.
‘Ik moet jullie wat vertellen’ zei hij, ‘jullie jongens zijn niet de diamant’
‘Wat’?! riepen Mathew en ik tegelijk uit.
‘Als een van jullie de diamant was dan had de steen ons nooit door gelaten’ zei hij, ‘alleen de echte diamant zou de steen alleen kunnen aanraken alleen als er bloed aan zat was de diamant niet toegelaten’.
‘Nou ja’ zei ik, ‘ik wist al dat ik geen diamant was, ik ben nou eenmaal alleen een ruwe diamant’
‘Gekkie’ zei Sara, en ze woelde door mijn haar.
‘Ach ja’ zei ik, ‘zo ben ik’
‘Stilte’ zei de kapitein,’laten we doorlopen’
We liepen door en al gauw kwamen we bij een boog die prachtig was versiert met hout, het hout was lichtjes bruin en goud. En voor ons, tja, het was in een woord prachtig.
Er zijn nog geen reacties.