Amuse me [4]
“Dus... Hoe was jij van plan om weer naar buiten te komen?” vroeg ze, nadat ze –veel te vroeg- hun kus hadden beëindigd.
“Ik heb zo mijn manieren,” glimlachte hij.
“Je hebt zo je manieren, hm? Net zoals je in staat bent te verdwijnen en weer verschijnen op magische wijze, enkel met behulp van wat mysterieus zand?”
“Er is niets mysterieus aan dat zand. Het is heel gewoon, kijk maar.” Hij legde wat korrels in haar hand, die inderdaad doodnormaal leken –afgezien van de kleur dan- en voelden. Ze liet ze op de grond glijden, waar ze heel rustig bleven liggen.
“Dus het ligt aan jou? Waar heb je die... dingen... geleerd?” Ze had moeite het goede woord te vinden. Echte magie werd niet gewaardeerd aan het hof. Het was iets waar de farao geen controle over had. En dingen waar de farao geen controle over had, leefden meestal niet lang.
“Dat vertel ik je nog wel eens een keer.”
“Er komt geen ‘nog wel eens een keer’, Michael. Je moet hier weg.”
“Nu al? Ik vermaak me anders uitstekend,” fluisterde hij.
Ze zuchtte. “Ik meen het, Mike. Je mag dan bepaalde... krachten hebben gekregen, dat betekent nog niet dat je zomaar alles kunt doen. Ze zullen je vermoorden, als ze...”
“Als ze me te pakken krijgen. En dat doen ze niet,” verzekerde hij haar.
“En ik dan, Michael? Wat was je plan? Als ze ons hier betrappen...”
Hij schraapte zijn keel. “Ik eh... Nou ja, zo ver had ik nog niet vooruit gedacht,” gaf hij toe. “Ik wist niet of ik überhaupt wel binnen zou komen. En of je... of je wel...”
Ze kreeg tranen in haar ogen. “Of ik nog wel van je zou houden?”
“Zoiets zal het geweest zijn.”
Ze sloeg haar armen weer om hem heen. “Natuurlijk houd ik nog van je! Het verandert alleen niets, dat is het probleem. Ik weet niet of je het gemerkt hebt, maar ik ben nu koningin, getrouwd met die sukkel van een farao. Ik kan niet weg. Het kàn niet,” benadrukte ze nog eens.
“Dat zullen we nog wel eens zien.”
Net toen ze op het punt stond hem van repliek te dienen, vloog de deur open en stroomden de wachters naar binnen. Haastig liet ze hem los en deed een stap achteruit, maar het was te laat. Ze wist dat ze gezien waren. Dit was gekkenwerk.
En weer was hij zo snel, zo snel. Hij greep haar bij de hand en begon te rennen. Tussen de schreeuwende mannen door, onder hun maaiende armen door, naar de deur, die nog steeds open stond. Ze vlogen door de gangen. Linksom, rechtsom... Het duizelde haar. Ze begreep niet hoe hij hier de weg wist. Die had ze zelf nog nauwelijks door, hoelang ze hier ook woonde... Wíst hij waar hij heen moest? Of rende hij zomaar in het wilde weg?
Ze passeerden een groepje gesluierde vrouwen die in een kringetje dansten. Voor ze het wisten waren ze ingesloten, en de wapperende sluiers waren overal, boven, onder, links, rechts... Ze doken weg, maar raakten verstrikt in de doeken. Er zat iets rozigs voor haar ogen, ze zag niets meer...
Opeens waren ze vrij en renden ze weer door de gangen. Ze vlogen langs een beeld van één van de goden, dat haar bestraffend aan leek te kijken; wat doe je nu, meisje? Op de vlucht met je geheime liefde? Ze scheurde haar blik los en greep zijn hand extra stevig vast. Er was niets anders dat ze kon doen.... En niets anders dat ze wílde doen. Nu zijn eindelijk zijn hand weer vasthad, liet ze hem niet meer gaan.
Net toen ze deze beslissing had genomen, kwam er abrupt een einde aan hun vlucht.
Ze waren aangekomen in een grote, open ruimte waar verschillende gangen naartoe leidden. Maar op dit moment konden ze geen ervan gebruiken. Van alle kanten kwamen wachters, en wel zo dat ze er dit keer onmogelijk langs konden glippen. De farao stond in het midden, zelfgenoegzaam grijnzend.
“Dit is dan het einde van jullie gelukkige kleine reünie, Michael.”
Het feit dat hij zijn naam wist, joeg haar angst aan. Ze besefte dat het spel uit was. Hij had zich gerealiseerd wie Michael was... En wat haar rol in dit alles was. Ze onderdrukte een snik en drukte haar gezicht tegen Michael’s borst.
Toen die sprak, klonk zijn stem kalm.
“Eigenlijk niet, heer farao. Het is pas net begonnen.”
Ze voelde iets kriebelen in haar nek. Zand. Ze keek op. Overal om hen heen dwarrelden zandkorreltjes, ze kolkten als een tornado, omhulden hen als een gordijn.
Een verstikkend gevoel in haar keel deed haar naar adem snakken, maar die was er niet. Er was niets, geen beeld, geen geluid, geen adem. Ze zou stikken...
Zo snel als het gevoel gekomen was, verdween het nu ook, al was het nog altijd zwart voor haar ogen. Ze wankelde en viel om, in het gras... Gras?
Langzaam verscheen het beeld van de omgeving voor haar ogen. Een park, iets dat ze nog nooit had gezien. Instinctief wist ze dat ze zich niet meer in haar eigen land bevonden, maar dat maakte haar niet uit. Ze genoot van het koele klimaat, het groene gras, het gevoel van de wind in haar haren. Het gevoel vrij te zijn.
Maar waar ze pas echt tranen van geluk van in haar ogen kreeg, was het gezicht van Michael voor haar, met de stralende glimlach die beter was dan alle zonnen, sterren en manen bij elkaar.
Reageer (1)
*speechless*
1 decennium geleden